ECLI:NL:HR:2019:267

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 februari 2019
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
18/00558
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de verhouding tussen privaatrechtelijke zorgplicht en Wft in beleggingsadvies

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over beleggingsadvies. De eiseres, voorheen genaamd [eiseres], had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Dit arrest was eerder gewezen op 7 november 2017 en betrof de verhouding tussen de privaatrechtelijke zorgplicht van beleggingsadviseurs en de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet op het financieel toezicht (Wft), in het bijzonder de 'Ken-uw-klant' verplichting zoals neergelegd in de MiFID-Richtlijn 2004/39/EG.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door eiseres in het cassatiemiddel naar voren waren gebracht, niet konden leiden tot cassatie. De Hoge Raad stelde vast dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoefden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraken van de lagere rechters heeft bekrachtigd.

Daarnaast heeft de Hoge Raad eiseres veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 400,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door een samengesteld college van rechters, met E.J. Numann als voorzitter, en is openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak.

Uitspraak

22 februari 2019
Eerste Kamer
18/00558
EV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres] , voorheen genaamd [eiseres] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. B.T.M. van der Wiel,
t e g e n
1. [verweerder 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [verweerder 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
in hun hoedanigheid van erfgenamen van [erflater] ,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. J.P. Heering.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerders] .

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/02/256719/HA ZA 12-771 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 maart 2013, 3 juli 2013, en 17 juni 2015;
b. het arrest in de zaak 200.181.594/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 november 2017.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerders] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor [eiseres] mede door mr. M.E. Loomeyer en voor [verweerders] mede door mr. P.J. Tanja.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiseres] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerders] begroot op € 400,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, M.V. Polak, M.J. Kroeze en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
22 februari 2019.