Uitspraak
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
22 februari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over beleggingsadvies. De eiseres, voorheen genaamd [eiseres], had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Dit arrest was eerder gewezen op 7 november 2017 en betrof de verhouding tussen de privaatrechtelijke zorgplicht van beleggingsadviseurs en de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet op het financieel toezicht (Wft), in het bijzonder de 'Ken-uw-klant' verplichting zoals neergelegd in de MiFID-Richtlijn 2004/39/EG.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door eiseres in het cassatiemiddel naar voren waren gebracht, niet konden leiden tot cassatie. De Hoge Raad stelde vast dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoefden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraken van de lagere rechters heeft bekrachtigd.
Daarnaast heeft de Hoge Raad eiseres veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 400,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door een samengesteld college van rechters, met E.J. Numann als voorzitter, en is openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak.