ECLI:NL:HR:2019:259

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
19 februari 2019
Zaaknummer
17/03663
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van klaagschrift inzake beslag op honden wegens onthouden van verzorging

In deze zaak gaat het om een beklag tegen een beslag op twee honden, gelegd op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De aanleiding voor het beslag was de verdenking dat de eigenaar van de honden, klager, hen de nodige verzorging onthield, wat in strijd is met artikel 2.2.8 van de Wet Dieren. De Rechtbank Noord-Holland had op 24 juli 2017 een beschikking gegeven, waarin werd geoordeeld dat klager zijn verantwoordelijkheid voor de honden niet had genomen. Klager ging in cassatie tegen deze beschikking.

De Hoge Raad heeft op 19 februari 2019 geoordeeld dat de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft toegepast. De Hoge Raad benadrukt dat bij de beoordeling van een beklag ex artikel 94 Sv de rechter moet vaststellen of het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Indien dit niet het geval is, dient de rechter de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander als rechthebbende moet worden beschouwd. De Hoge Raad concludeert dat de Rechtbank niet heeft overwogen of het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vorderde, wat leidt tot de vernietiging van de beschikking en terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank voor een nieuwe behandeling.

De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president J. de Hullu en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Schnetz. De beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

19 februari 2019
Strafkamer
nr. S 17/03663 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 24 juli 2017, nummer RK 17-004761, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager]geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2 Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft toegepast.
2.2.
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.1 tot en met 5.4 is het middel terecht voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 februari 2019.