Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
19 februari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 17 mei 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in 1974, is aangeklaagd voor medeplegen van gewoonteheling van auto-onderdelen en kentekenbewijzen, alsook voor opzetheling van een personenauto. De verdediging heeft in het appelschriftuur verzocht om een getuige te horen, die eerder in het vooronderzoek een verklaring heeft afgelegd. Dit verzoek is afgewezen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van vermenging van gestolen goederen met persoonlijke spullen van de verdachte, wat buiten zijn medeweten om zou zijn gebeurd. De Hoge Raad heeft de bewijsklacht met betrekking tot het medeplegen van gewoonteheling beoordeeld. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, en dat dit geen nadere motivering behoeft, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep op 19 februari 2019.