ECLI:NL:HR:2019:248

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
18 februari 2019
Zaaknummer
18/00776
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep inzake inhouding rijbewijs op basis van Wegenverkeerswet

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep van een klager tegen de inhouding van zijn rijbewijs op grond van artikel 164.8 van de Wegenverkeerswet 1994. De klager had zijn rijbewijs op 27 december 2017 voor een periode van acht maanden ingehouden gekregen, met een einddatum van 23 augustus 2018. De klager was op 27 maart 2018 door de politierechter veroordeeld tot onder andere een ontzegging van de rijbevoegdheid van acht maanden, waartegen hij tijdig hoger beroep had ingesteld. Het rijbewijs was op 22 augustus 2018 verzonden naar het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) in verband met een openstaande vordering. De Hoge Raad oordeelt dat de klager geen belang meer heeft bij het cassatieberoep, aangezien er vanaf 23 augustus 2018 geen sprake meer was van een inhouding van het rijbewijs op basis van artikel 164.4 van de Wegenverkeerswet 1994. Een eventuele vernietiging van de bestreden beschikking zou geen verandering brengen in de rechtspositie van de klager met betrekking tot zijn rijbewijs.

De uitspraak werd gedaan op 19 februari 2019 door de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij de vice-president J. de Hullu als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend. De Advocaat-Generaal G. Knigge had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het cassatieberoep, en de raadsman had schriftelijk gereageerd op deze conclusie. De Hoge Raad volgde de conclusie van de Advocaat-Generaal en verklaarde de klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Uitspraak

19 februari 2019
Strafkamer
nr. S 18/00776 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 februari 2018, nummer RK 18/000709, op een klaagschrift als bedoeld in art. 164 van de Wegenverkeerswet 1994, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1963.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het cassatieberoep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.1 en 3.2 kan de klager niet worden ontvangen in het ingestelde beroep.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de klager niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 februari 2019.