ECLI:NL:HR:2019:237

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
18/05121
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens niet voldoen aan procesinleidingseisen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 februari 2019 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep ingesteld door [eiser]. Het cassatieberoep was gericht tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 14 augustus 2018. De Hoge Raad oordeelde dat het cassatieberoep niet ontvankelijk was, omdat de procesinleiding niet op de voorgeschreven wijze was ingediend. Volgens artikel 30c lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een procesinleiding langs elektronische weg te worden ingediend. Daarnaast voldeed de procesinleiding niet aan de eisen van artikel 407 lid 3 Rv, omdat er geen advocaat bij de Hoge Raad was aangewezen die [eiser] in het geding in cassatie zou vertegenwoordigen. De Hoge Raad merkte op dat deze verzuimen hersteld konden worden door de procesinleiding opnieuw in te dienen, maar [eiser] had geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid binnen de gestelde termijn van twee weken. Hierdoor werd hij niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de procesuele vereisten bij het indienen van cassatieberoepen.

Uitspraak

15 februari 2019
Eerste Kamer
18/05121
TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie.
Eiser zal hierna ook worden aangeduid als [eiser] .

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak 4785983 CV EXPL 16-4564 van de rechtbank Rotterdam van 13 mei 2016 en 11 november 2016;
b. de arresten in de zaak 200.209.845/01 van het gerechtshof Den Haag van 13 februari 2018 en 14 augustus 2018.
Het arrest van het hof van 14 augustus 2018 is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 14 augustus 2018 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatieverzoek is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn cassatieberoep.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Het cassatieberoep is niet ingesteld op de in art. 30c lid 1 Rv voorgeschreven wijze, te weten door indiening van een procesinleiding langs elektronische weg. Ook voldoet de procesinleiding niet aan de eisen van art. 407 lid 3 Rv, nu daarin niet een advocaat bij de Hoge Raad is aangewezen die [eiser] in het geding in cassatie zal vertegenwoordigen. Deze verzuimen konden worden hersteld door dezelfde procesinleiding met inachtneming van de vereisten van de art. 30c en 407 lid 3 Rv opnieuw in te dienen. [eiser] heeft evenwel geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de verzuimen binnen twee weken te herstellen. Dit brengt mee dat hij in zijn beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
15 februari 2019.