Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.Beslissing
15 februari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 februari 2019 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep ingesteld door [eiser]. Het cassatieberoep was gericht tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 14 augustus 2018. De Hoge Raad oordeelde dat het cassatieberoep niet ontvankelijk was, omdat de procesinleiding niet op de voorgeschreven wijze was ingediend. Volgens artikel 30c lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een procesinleiding langs elektronische weg te worden ingediend. Daarnaast voldeed de procesinleiding niet aan de eisen van artikel 407 lid 3 Rv, omdat er geen advocaat bij de Hoge Raad was aangewezen die [eiser] in het geding in cassatie zou vertegenwoordigen. De Hoge Raad merkte op dat deze verzuimen hersteld konden worden door de procesinleiding opnieuw in te dienen, maar [eiser] had geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid binnen de gestelde termijn van twee weken. Hierdoor werd hij niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de procesuele vereisten bij het indienen van cassatieberoepen.