Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
12 februari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Amsterdam. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die werd bijgestaan door advocaat H. Bakker. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij het gaat om een bedrag van € 45.000,- dat zou zijn verkregen uit deelname aan een criminele organisatie en het medeplegen van afpersing. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat de Hoge Raad heeft overgenomen. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het geen nadere motivering behoefde volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt daarmee de eerdere beslissing van het Gerechtshof.