Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
5 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 1 februari 2018 is gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1958. De verdachte is aangeklaagd voor ontucht met een aan hem toevertrouwde minderjarige, waarbij de artikelen 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing zijn. De verdediging heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat door advocaat E.A. Blok is ingediend. De Procureur-Generaal J. Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep op 5 maart 2019 verworpen, en het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea.