Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het vijfde middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Beslissing
17 december 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 6 februari 2018. De verdachte, geboren in 1953, was betrokken bij een strafzaak waarin feitelijke leiding werd gegeven aan bedrieglijke bankbreuk en valsheid in geschrift door een rechtspersoon. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaten C.W. Noorduyn en T. Lucas, heeft middelen van cassatie ingediend, waarbij de Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel voor wat betreft de strafoplegging. De Hoge Raad heeft de redelijke termijn in de cassatiefase overschreden geconstateerd, wat heeft geleid tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. De overige middelen van de verdediging zijn door de Hoge Raad verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft uiteindelijk de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis, en heeft deze verminderd naar 142 uren taakstraf, subsidiair 71 dagen hechtenis.