Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
17 december 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1963, was veroordeeld voor uitkeringsfraude, omdat hij jarenlang had verzwegen dat hij in Frankrijk samenwoonde en een gezamenlijke huishouding voerde. Het Hof had de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, waarvan één maand voorwaardelijk, en had overwogen dat een taakstraf niet mogelijk was, omdat de verdachte in Frankrijk woonachtig was. De Hoge Raad diende te beoordelen of het Hof de mogelijkheid van het opleggen van een taakstraf in een ander EU-land had miskend. De Advocaat-Generaal, P.C. Vegter, concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep, en het arrest is uitgesproken door vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren V. van den Brink en M.J. Borgers, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.