Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
17 december 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor poging tot diefstal door inklimming in een woning. De Hoge Raad behandelt de vraag of er sprake is van 'inklimming' door over een schutting de achtertuin te betreden en of dit toegang tot de plaats van het misdrijf verschaft. De Hoge Raad oordeelt dat het klimmen over de schutting in dit geval geen inklimming oplevert, maar dat er wel sprake is van strafverzwarende omstandigheden die in de strafmotivering zijn meegenomen.
Daarnaast wordt in de zaak de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar na het instellen van het cassatieberoep besproken. De Hoge Raad concludeert dat deze termijn is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier maanden naar drie maanden en drie weken. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwerpt het beroep voor het overige.
De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 17 december 2019.