Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
17 december 2019.
Hoge Raad
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, betreft het een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd wordt van actieve omkoping van een ambtenaar door het doen van giften aan deze ambtenaar ten behoeve van vergunningsaanvragen voor een bordeel. Dit valt onder artikel 183.1 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen (oud). Daarnaast wordt de verdachte verweten feitelijke leiding te geven aan het niet doen van belastingaangifte door een rechtspersoon, wat meermalen gepleegd is volgens artikel 49.1.a van de Algemene landsverordening Landsbelastingen.
Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat M.E. van der Werf. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 17 december 2019 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.