Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
10 december 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 december 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 18 december 2018. Het beroep in cassatie is ingesteld door de klager, die in deze procedure wordt vertegenwoordigd door de advocaten Th.J. Kelder en S.W.M. Stevens. De zaak betreft een beklag over beslag gelegd op een sloep op grond van artikel 94 en 94a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in het kader van een verdenking van hennepteelt.
De Hoge Raad heeft zich in deze beschikking gericht op verschillende vragen die voortvloeien uit het beklag. Ten eerste werd de vraag gesteld of de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist op het beklag dat gericht was tegen het beslag dat op grond van artikel 94 Sv was gelegd. Daarnaast werd de juiste maatstaf voor de beoordeling van het klaagschrift dat betrekking had op het beslag ex artikel 94a Sv in twijfel getrokken. Een andere belangrijke vraag was of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de klager niet buiten redelijke twijfel als eigenaar van de sloep kan worden aangemerkt. Tot slot werd de vraag opgeworpen of de inbeslaggenomen sloep als registergoed kan worden aangemerkt en of er een proces-verbaal ontbreekt betreffende de uitspraak van de bestreden beschikking.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden en dat dit, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), geen nadere motivering behoeft. De Hoge Raad heeft het beroep dan ook verworpen.