In deze zaak heeft [eiseres] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 19 juni 2018. De zaak betreft een geschil in het kader van het contractenrecht, waarbij [eiseres] stelt dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming door [verweerster] B.V. De advocaat van [eiseres], mr. J. den Hoed, heeft de zaak toegelicht, terwijl [verweerster], vertegenwoordigd door mr. D. Rijpma, een verweerschrift tot verwerping heeft ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink was om het cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad heeft de processtukken van de lagere instanties, waaronder vonnissen van de rechtbank Noord-Holland en eerdere arresten van het gerechtshof Amsterdam, in overweging genomen. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 lid 1 RO, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en [eiseres] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 8.862,34, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet tijdig worden voldaan. Het arrest is uitgesproken op 6 december 2019 door de raadsheren in openbare zitting.