Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
10 december 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 17 mei 2018 werd gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1987. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van het wegmaken van een lijk, zoals omschreven in artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft op 10 december 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte zelf. De advocaat van de verdachte, G. Spong, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarna de raadsman schriftelijk heeft gereageerd. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit behoeft volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie geen nadere motivering, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De uitspraak is gedaan door de vice-president en de raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.