Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
3 december 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, waarbij een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is gedaan. De betrokkene, geboren in 1978, was eerder veroordeeld voor gewoontewitwassen in de periode van 2010 tot 2014, waarbij de opbrengsten afkomstig waren uit strafbare feiten, met name drugshandel. De Hoge Raad heeft op 3 december 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, onder nummer 18/03175.
De betrokkene heeft het cassatieberoep ingesteld, vertegenwoordigd door de advocaten N. van Schaik en S.D. Groen. In hun schrifturen hebben zij middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarop de raadslieden schriftelijk hebben gereageerd.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.