Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
26 november 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte, die in hoger beroep was. De verdachte was niet aanwezig op de zitting, en zijn raadsman, mr. D. Nieuwenhuis, verzocht om aanhouding op basis van de veronderstelling dat de verdachte in detentie zat. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat het niet aannemelijk was dat de verdachte zich op dat moment in detentie bevond. De advocaat-generaal, E.J. Hofstee, concludeerde tot verwerping van het beroep in cassatie.
De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2018:1934), waarin werd gesteld dat een rechter een verzoek tot aanhouding kan afwijzen zonder een afweging van alle betrokken belangen, indien de grondslag van het verzoek niet aannemelijk is. Het Hof oordeelde dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk was, en dat oordeel werd door de Hoge Raad niet onbegrijpelijk geacht. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarmee de beslissing van het Hof in stand blijft.