ECLI:NL:HR:2019:1856

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
26 november 2019
Zaaknummer
18/01113
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanhoudingsverzoek in strafzaak wegens niet aannemelijk gemaakte detentie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte, die in hoger beroep was. De verdachte was niet aanwezig op de zitting, en zijn raadsman, mr. D. Nieuwenhuis, verzocht om aanhouding op basis van de veronderstelling dat de verdachte in detentie zat. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat het niet aannemelijk was dat de verdachte zich op dat moment in detentie bevond. De advocaat-generaal, E.J. Hofstee, concludeerde tot verwerping van het beroep in cassatie.

De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2018:1934), waarin werd gesteld dat een rechter een verzoek tot aanhouding kan afwijzen zonder een afweging van alle betrokken belangen, indien de grondslag van het verzoek niet aannemelijk is. Het Hof oordeelde dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk was, en dat oordeel werd door de Hoge Raad niet onbegrijpelijk geacht. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarmee de beslissing van het Hof in stand blijft.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/01113
Datum26 november 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 december 2017, nummer 20/001445-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.W.E. Luiten, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2
Het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep van 20 december 2017 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“De verdachte (...) is, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet ter terechtzitting aanwezig.
Als raadsman is ter terechtzitting aanwezig mr. D. Nieuwenhuis, advocaat te Arnhem.
(...)
De raadsman verklaart het volgende.
Ik had mijn cliënt wel verwacht, ik heb niks meer vernomen van hem sinds hij mij vroeg of ik hem wilde bijstaan. Ik acht mij niet gemachtigd in de onderhavige zaak. Ik heb van zijn raadsman in een andere zaak vernomen dat hij in detentie zat. De zaak onder parketnummer 20-002095-15 staat nog open. Ik verzoek u de onderhavige zaak aan te houden en tegelijk met de zaak onder parketnummer 20-002095-15 aan te brengen.
De advocaat-generaal deelt het volgende mede.
Ik verzoek uw hof de zitting te onderbreken, zodat ik na kan gaan of de verdachte is gedetineerd. De zaak onder parketnummer 20-002095-15 is op 22 november 2017 aangehouden voor onbepaalde tijd.
De raadsman verklaart het volgende.
Mijn cliënt werd op 22 november 2017 onderweg naar die zitting aangehouden door de politie, omdat de chauffeur niet beschikte over geldig rijbewijs.
Na een korte onderbreking van het onderzoek teneinde de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of de verdachte is gedetineerd, hervat het hof het onderzoek ter terechtzitting.
De advocaat-generaal deelt het volgende mede.
Uit de SKDB-registratie blijkt dat geen sprake is van detentie op dit moment. De zaak met parketnummer 20-002095-15 is voor 31 januari 2018 geappointeerd. Het aanhoudingsverzoek van de raadsman dient te worden afgewezen. De verdachte is zonder meer op de hoogte van de zitting van vandaag. Hij heeft niet de moeite genomen contact op te nemen met zijn raadsman en het moet er dus voor worden gehouden dat hij afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht ter zitting. De verdachte dient niet-ontvankelijk te worden verklaard op de voet van artikel 416, tweede lid, Wetboek van Strafvordering, omdat hij geen grieven heeft ingediend en geen mondelinge bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven.
De advocaat-generaal overhandigt de uitdraai uit de SKDB-registratie.
De voorzitter deelt het volgende mede.
(…) Het hof wijst uw verzoek tot aanhouding af. Er zijn door de verdachte geen grieven ingediend, er is geen sprake van detentie en de verdachte was op de hoogte van de zitting, de dagvaarding in hoger beroep is immers aan de verdachte in persoon betekend op 1 november 2017.”
2.3
In zijn overzichtsarrest van 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934, over verzoeken tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting wegens de verhindering van de verdachte of zijn raadsman bij de behandeling aanwezig te zijn heeft de Hoge Raad onder meer vooropgesteld dat, nadat in voorkomende gevallen gelegenheid is geboden voor een nadere toelichting of het overleggen van bewijsstukken, de rechter het verzoek reeds - dat wil zeggen: zonder dat wordt overgegaan tot een afweging tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen - kan afwijzen op de grond dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is.
2.4
Het Hof heeft geoordeeld dat de aan het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak ten grondslag gelegde omstandigheid dat de verdachte zich ten tijde van de zitting in hoger beroep mogelijk in detentie bevond, niet aannemelijk is geworden, zodat het verzoek moet worden afgewezen. Dat oordeel is, gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, niet onbegrijpelijk.
2.5
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 november 2019.