ECLI:NL:HR:2019:1849

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
26 november 2019
Zaaknummer
16/05159
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over het houden van legkippen in niet aangepaste kooien en de redelijke termijn in de cassatiefase

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De zaak betreft een rechtspersoon die legkippen hield in niet aangepaste kooien, wat in strijd is met de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en het Legkippenbesluit 2003. De verdachte heeft verweer gevoerd tegen de strafvervolging, waarbij werd ingeroepen dat handhavend optreden in strijd zou zijn met het gelijkheidsbeginsel, gezien eerdere onherroepelijke beslissingen van de bestuursrechter en de Staatssecretaris.

De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld. Het eerste en tweede middel werden verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. Het derde middel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, werd gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, was overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 15.000,- naar € 12.500,-.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft de hoogte van de geldboete, en het beroep voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen van overschrijding daarvan voor de opgelegde sancties.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer16/05159 E
Datum26 november 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 31 maart 2016, nummer 20/001676-14, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing ten aanzien van de strafoplegging, tot vermindering van de straf in de mate die de Hoge Raad gepast voorkomt en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het derde middel

3.1
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 15.000,-.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete;
- vermindert de geldboete in die zin dat deze € 12.500,- bedraagt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 november 2019.