Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
22 november 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. J. van Weerden, cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. Verweerster, vertegenwoordigd door mr. H.J.W. Alt, heeft een verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal R.H. de Bock heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. Eiser heeft schriftelijk gereageerd op deze conclusie, maar een brief van 11 september 2019 is niet door een advocaat aan de Hoge Raad gestuurd, waardoor deze niet in behandeling is genomen.
De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Holland en het arrest van het gerechtshof Amsterdam. De klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, kunnen niet leiden tot cassatie, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Eiser wordt in de proceskosten verwezen, waarbij verweerster aanspraak maakt op vergoeding van de kosten in cassatie op basis van de Indicatietarieven in IE-zaken Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het gevorderde bedrag van € 7.799,45 voor salaris, dat door verweerster is opgegeven en niet door eiser is bestreden, toewijsbaar is. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt eiser in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 400,34 aan verschotten en € 7.799,45 voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.