Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
26 november 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte na een schietincident dat plaatsvond op 28 oktober 2015 in Enschede. De verdachte, geboren in 1991, was betrokken bij een achtervolging met auto’s, waarbij hij meermalen heeft geprobeerd een ander persoon te doden. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had op 6 februari 2019 in deze strafzaak een arrest gewezen, waartegen de verdachte in cassatie ging. De advocaat van de verdachte, R.P. van der Graaf, heeft een schriftuur ingediend ter ondersteuning van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelde dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak van de Hoge Raad vond plaats op 26 november 2019, waarbij het beroep in cassatie niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.