ECLI:NL:HR:2019:1802

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
18 november 2019
Zaaknummer
19/01160
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep na schietincident tijdens achtervolging in Enschede

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte na een schietincident dat plaatsvond op 28 oktober 2015 in Enschede. De verdachte, geboren in 1991, was betrokken bij een achtervolging met auto’s, waarbij hij meermalen heeft geprobeerd een ander persoon te doden. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had op 6 februari 2019 in deze strafzaak een arrest gewezen, waartegen de verdachte in cassatie ging. De advocaat van de verdachte, R.P. van der Graaf, heeft een schriftuur ingediend ter ondersteuning van het cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelde dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

De uitspraak van de Hoge Raad vond plaats op 26 november 2019, waarbij het beroep in cassatie niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/01160
Datum26 november 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 6 februari 2019, nummer 21/001136-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 november 2019.