Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
8 januari 2019.
Hoge Raad
Op 8 januari 2019 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 17/01588. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, dat op 6 februari 2017 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1970, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat G. de Hoogd, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarop de raadsman schriftelijk heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep derhalve verworpen.
Deze uitspraak is gedaan door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.