ECLI:NL:HR:2019:1797

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
15 november 2019
Zaaknummer
18/04633
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorwaarden terbeschikkingstelling in zaak van voorbereiding verkrachting van kwetsbaar slachtoffer

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, een 22-jarige man, was veroordeeld voor de voorbereiding van verkrachting van een 21-jarig verstandelijk beperkt en kwetsbaar meisje. De verdachte had het slachtoffer bedreigd en gechanteerd met de openbaarmaking van naaktfoto's die hij heimelijk had verkregen, met als doel haar tot seks te dwingen. De rechtbank had naast een gevangenisstraf ook de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden opgelegd. De opgelegde voorwaarden omvatten onder andere een reisverbod, verhuisverbod en verplicht begeleid wonen. De verdachte stelde dat deze voorwaarden in strijd waren met artikel 38a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en met Europese verdragsregels, en dat ze niet voldeden aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.

De Hoge Raad oordeelde dat de voorwaarden niet in strijd waren met de genoemde wettelijke bepalingen en verdragsregels. De voorwaarden waren noodzakelijk voor een doeltreffende behandeling van de verdachte en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten. De Hoge Raad concludeerde dat de opgelegde voorwaarden, gezien de ernst van de problematiek van de verdachte en het recidiverisico, niet onredelijk waren. De klacht van de verdachte werd verworpen, en de Hoge Raad bevestigde de beslissing van het Hof.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/04633
Datum19 november 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 17 oktober 2018, nummer 21/000760-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft L.E.G. van der Hut, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1
Het middel klaagt onder meer dat een aantal van de door het Hof aan de maatregel van terbeschikkingstelling verbonden voorwaarden in strijd is met art. 38a, eerste lid, Sr, Europese verdragsregels aangaande het recht van vrij verkeer en verblijf van personen alsmede de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
2.2
Het Hof heeft ter zake van “voorbereiding van verkrachting” aan de verdachte, naast een gevangenisstraf, de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd en daarbij voorwaarden gesteld. Het bestreden arrest houdt hieromtrent het volgende in:
“De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorbereiden van de verkrachting van aangeefster, een destijds 21-jarig, verstandelijk beperkt en kwetsbaar meisje. Verdachte heeft aangeefster hierbij bedreigd en gechanteerd met het openbaar maken van (gedeeltelijke) naaktfoto's van haar, die hij op heimelijke wijze had verkregen, met als doel aangeefster tot seks te dwingen. Verdachte is met zijn handelen volledig voorbij gegaan aan het recht op seksuele keuzevrijheid van aangeefster en heeft enkel oog gehad voor de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens.
Het hof heeft bij de straftoemeting in strafverzwarende zin acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 3 september 2018, waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor delicten met een geweldscomponent, waaronder openlijke geweldpleging en bedreiging met zware mishandeling.
Het hof heeft ook acht geslagen op de Pro Justitia rapportages van drs. M. van Heteren, GZ‑psycholoog, en drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater, van 1, respectievelijk 2 en 3 oktober 2018, die naar aanleiding van de gedragskundige onderzoeken naar de persoon van verdachte zijn opgesteld.
Uit voormelde rapportages volgt, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, inhoudende zwakbegaafdheid. De psychiater spreekt daarnaast van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken, de psycholoog van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De rapporteurs stellen dat deze gebrekkige ontwikkeling de gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloedde. Hun conclusie luidt dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat bij verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde handelen een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond en dat het bewezenverklaarde handelen in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend. Het hof zal hier bij de straftoemeting rekening mee houden.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit is het hof van oordeel dat enkel volstaan kan worden met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. (...) Het hof acht de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Aan verdachte is door de rechtbank, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd.
Met betrekking tot de vraag of een dergelijke maatregel moet worden opgelegd heeft het hof rekening gehouden met het volgende.
Psychiater Gerritsen en psycholoog Van Heteren hebben het recidiverisico op een nieuw zedendelict, dan wel op een meer algemeen geweldsdelict, als verhoogd/matig tot hoog ingeschat. In verband met het recidiverisico hebben de rapporteurs verder overwogen dat bij verdachte weinig tot geen sprake is van beschermende factoren. De rapporteurs hebben geconcludeerd dat behandeling van verdachte dient plaats te vinden binnen het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Gerritsen heeft daarbij concreet benoemd een klinische behandeling met aansluitend daarop een ambulant traject. Van Heteren acht opname van verdachte in een Sterk Gedragsgestoord Licht Verstandelijk Beperkt (SGLVB)voorziening zoals Trajectum aangewezen. Beide deskundigen hebben onder ogen gezien of een minder vergaande sanctie, zoals ambulante behandeling in het kader van een voorwaardelijke straf, ook tot terugdringing van het herhalingsgevaar zou kunnen leiden, maar om - globaal - dezelfde redenen achten zij de kans op een succesvolle aanpak daarvan met een dergelijk traject niet groot genoeg.
Het hof heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 26 september 2018 en het (ongedateerde) milieuonderzoek van G.J. Ploeg. De reclassering heeft zich, kort gezegd, geconformeerd aan het advies van de hiervoor vermelde Pro Justitia rapporteurs om aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen.
De reclassering heeft in dat verband diverse voorwaarden geformuleerd.
Het hof overweegt als volgt.
Met de reclassering en voormelde rapporteurs is het hof van oordeel dat de problematiek van verdachte en het vastgestelde recidiverisico behandeling binnen het kader van de terbeschikkingstelling met voorwaarden noodzakelijk maken, overeenkomstig het door de reclassering geadviseerde plan. Verdachte zal eerst (langdurig) in een gesloten klinische setting worden behandeld, waarna bij een goed verloop van die klinische behandeling het ambulante traject zal kunnen aanvangen, gedurende welk traject verdachte in een beschermd- en/of begeleid wonen voorziening zal moeten verblijven.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd aangegeven zich aan de voorwaarden te zullen houden die in het kader van deze behandeling aan hem zullen worden gesteld, ook als dat inhoudt het innemen van medicatie.
Het hof is van oordeel dat het gevaar voor herhaling met het thans op te leggen behandelkader voldoende kan worden ingeperkt. De oplegging van de zwaardere maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege - zoals gevorderd door de advocaat-generaal - acht het hof in het onderhavige geval niet noodzakelijk.
Het hof zal op vordering van de advocaat-generaal de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden bevelen. Het hof overweegt hiertoe dat, gelet op de aard van de hiervoor beschreven problematiek en het recidiverisico, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Het hof merkt ten slotte op dat aan de voorwaarden voor oplegging van deze maatregel, zoals bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, wordt voldaan. Blijkens de hiervoor genoemde Pro Justitia rapportages bestond bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, het betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van deze maatregel.
Terbeschikkingstelling niet gemaximeerd
Het hof is van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit houdt in dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, in geval van eventuele omzetting naar een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, niet gemaximeerd in duur is.
(...)
BESLISSING
Het hof:
(...)
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, onder de volgende voorwaarden:
1. Verdachte dient zich te houden aan de meldplicht bij de Reclassering Nederland, ook als dit inhoudt het meewerken aan huisbezoeken;
2. Verdachte pleegt geen strafbare feiten;
3. Verdachte verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van één of meerdere vingerafdrukken en/of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
4. Verdachte verleent zijn medewerking aan het verstrekken van een pasfoto en het verstrekken van informatie zoals bedoeld in het kader van het landelijke opsporingsbeleid ten aanzien van terbeschikkinggestelden;
5. Verdachte stelt zich onder toezicht van de reclassering en houdt zich aan de voorschriften en aanwijzingen die door of namens de reclassering aan hem gegeven worden. Verdachte zorgt ervoor dat hij te allen tijde bereikbaar is voor de reclassering, zijn behandelaren en zijn begeleiders;
6. Verdachte werkt mee aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij onaangekondigd door de wijkagent gecontroleerd kan worden in zijn huis of omgeving;
7. Verdachte begeeft zich niet buiten de Europese landsgrenzen van Nederland;
8. Verdachte wijzigt niet van adres c.q. verhuist niet zonder overleg met en toestemming van de reclassering. Overnachtingen op een ander adres dan zijn vaste verblijfsadres, worden vooraf met de reclassering besproken;
9. Verdachte verschaft de reclassering zicht op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
10. Verdachte heeft op geen enkele wijze contact met het slachtoffer, [slachtoffer], zonder toestemming van de reclassering;
11. Verdachte dient zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling te laten opnemen in Trajectum (Hoeve Boschoord) of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van Divisie Individuele Zaken van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven;
12. Verdachte neemt, indien geïndiceerd, de voorgeschreven medicatie in en laat zich hierop controleren. Hij neemt de medicatie in zolang als zijn behandelaars dat nodig achten;
13. Verdachte werkt mee aan een Ambulant Forensisch Psychiatrisch Toezicht (FPT) bij een nader door het IFZ te indiceren klinische behandelsetting, ook als dit inhoudt een time-out opname van maximaal tweemaal een periode van zeven weken;
14. Verdachte werkt mee aan behandel- en begeleidingstrajecten betreffende resocialisatie en nazorg, overeenkomstig de te geven aanwijzingen door de reclassering, ook als dit inhoudt begeleiding door Homerun of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering;
15. Verdachte laat zich na zijn klinische behandeling opnemen in een beschermd- en/of begeleid wonen traject en/of ambulant begeleiden in een door IFZ goedgekeurde en geschikte woonplek, indien dit door de behandelaars en/of reclassering nodig wordt geacht;
16. Verdachte zet zich in voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding;
17. Verdachte geeft inzicht in zijn financiën en werkt desgewenst mee aan een financieel begeleidingstraject, ook als dit bewindvoering inhoudt;
18. Verdachte werkt mee aan de opbouw van een ondersteunend sociaal netwerk;
19. Verdachte onthoudt zich van middelengebruik en laat zich hierop controleren via urine- en blaascontroles;
20. Verdachte geeft openheid over het aangaan en onderhouden van (partner)relaties. Verdachte verleent toestemming tot contactopname met een nieuwe relatie. Tevens verleent verdachte, indien de reclassering dat nodig acht, inzicht in zijn telefoon-, e-mail-, sms- en internetactiviteiten hieromtrent.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.”
2.3
De klacht betreft de door het Hof gestelde voorwaarden dat de verdachte zich niet begeeft buiten de Europese landsgrenzen van Nederland, dat hij niet van adres wijzigt c.q. niet verhuist zonder overleg met en toestemming van de reclassering en overnachtingen op een ander adres dan zijn vaste verblijfsadres vooraf met de reclassering worden besproken en dat hij zich na zijn klinische behandeling laat opnemen in een beschermd en/of begeleid wonen traject en/of ambulant laat begeleiden in een door IFZ goedgekeurde en geschikte woonplek, indien dit door de behandelaars en/of reclassering nodig wordt geacht.
2.4
Voormelde voorwaarden maken deel uit van een reeks van voorwaarden betreffende het gedrag van de verdachte. Een klacht over afzonderlijke voorwaarden dient te worden beoordeeld tegen de achtergrond van het geheel van de gestelde voorwaarden, die onmiskenbaar strekken tot een doeltreffende behandeling van de terbeschikkinggestelde verdachte en dus tevens tot het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. De in de klacht bedoelde voorwaarden zijn - gelet op de duur en de mate waarin zij de terbeschikkinggestelde verdachte in zijn vrijheid beperken en de door het Hof vastgestelde ernst van de problematiek van de verdachte en het recidiverisico - niet in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Zij zijn ook niet in strijd met art. 38a, eerste lid, Sr en evenmin met de in de (toelichting op de) klacht genoemde verdragsbepalingen, in aanmerking genomen dat zij zijn voorzien bij een wettelijk voorschrift dat voldoet aan de uit het recht van de Europese Unie voortvloeiende eisen, zoals art. 52, eerste lid, Handvest van de grondrechten van de Europese Unie , art. 27, eerste en tweede lid, Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU L 158) en art. 21, eerste lid, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2.5
Het middel faalt in zoverre.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 november 2019.