Deze bewezenverklaring steunt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - op de volgende bewijsvoering:
“Feiten en omstandigheden
De verdachte heeft in het kader van een andere strafzaak bekend dat hij een vuurwapen heeft gebruikt bij een schietincident op 26 februari 2017 aan de [a-straat] te [plaats].
Naar aanleiding van dit schietincident is het vuurwapen (pistool) in beslag genomen en gewaarmerkt met SIN AAKC5637NL. (...)
Op 4 november 2016 kreeg de politie omstreeks 21:54 uur een melding dat er zou zijn geschoten op een parkeerplaats aan de [b-straat], ter hoogte van nummer [1], in de wijk […] te [plaats]. Een vrouw die ten tijde van het incident in haar woning aan de [b-straat 1] aanwezig was verklaarde dat zij zag dat er drie mannen met allemaal een pistool in hun handen naar een man aan het schieten waren en dat de andere man, met ook een pistool in handen, terugschoot, richting de drie mannen. Twee mannen stonden tussen een camper (naar het hof telkens begrijpt: een caravan) en een rode auto op een lege parkeerplaats. Aan de andere kant van de camper stond ook een man. De vierde man (naar het hof begrijpt: de verdachte) stond een stukje verderop ter hoogte van het tunneltje dat onder het flatblok loopt.
Op de parkeerplaats waar het schietincident heeft plaatsgevonden zijn meerdere hulzen en een kogel gevonden. Op die parkeerplaats stond - haaks op de parkeervakken met de witte caravan, schuin tegenover de witte caravan - een grijze Renault Clio geparkeerd waarvan de ruit van het rechterportier kapot was. In de rugleuning van de bestuurdersstoel van dit voertuig bleek een inschotbeschadiging aanwezig te zijn. Bij het verwijderen van de stoelhoes werd een uitschotbeschadiging zichtbaar. Op de bodemplaat achter de bestuurdersstoel was een gedeformeerde kogel aanwezig. De kogel is veiliggesteld en gewaarmerkt met SIN AADX3499NL. Schuin naast de beschadigde Renault Clio waren op de straat twee hulzen aanwezig. De hulzen zijn afzonderlijk veiliggesteld, verpakt en gewaarmerkt met SIN AADU5587NL en SIN AADU5595NL. Aan het einde van de doorgang werd een huls aangetroffen. De huls is veiliggesteld en gewaarmerkt met SIN AADX4427NL. In de nabijheid van de caravan zijn nog andere hulzen veilig gesteld.
Uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut van 13 april 2017 is gebleken dat er aanwijzingen zijn dat de hierboven genoemde drie hulzen (AADU5587NL, -95NL en AADX4427NL) en de kogel (AADX3499NL) zijn verschoten met het vuurwapen (AAKC5637NL) dat de verdachte heeft gebruikt bij eerder genoemd schietincident op 26 februari 2017. De bevindingen uit het vergelijkend hulsonderzoek zijn minimaal zeer veel waarschijnlijker wanneer de hulzen zijn verschoten met dat vuurwapen, dan wanneer deze zijn verschoten met een ander vuurwapen met hetzelfde kaliber en dezelfde systeemkenmerken. Datzelfde geldt voor het vergelijkend kogelonderzoek.
[getuige] heeft als getuige verklaard dat er op 3 november 2016 - zijnde een dag voor de tenlastegelegde schietpartij - een Antilliaanse man bij haar woning aanbelde. Hij was boos en vroeg naar haar broertje. Deze persoon heeft toen de kolf en een stukje van de loop van een vuurwapen aan haar getoond. Ze kende deze persoon, als zijnde [verdachte] en/of [verdachte].
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat [verdachte] en [verdachte] bijnamen van hem zijn.
Rond het tijdstip van het schietincident aan de [b-straat] straalde de telefoon van de verdachte de zendmast aan op de [c-straat 1] te [plaats]. De plaats delict valt binnen het aanstralingsgebied van deze zendmast.
Oordeel hof
(...)
Het hof acht op grond van voormelde feiten en omstandigheden met de advocaat-generaal en de rechtbank (...) wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte minst genomen met voorwaardelijk opzet heeft gepoogd een of meerdere personen van het leven te beroven, waarbij de verdachte een vuurwapen met munitie heeft gebruikt. Door immers op een in een woonwijk gelegen, parkeerplaats meermalen met een vuurwapen gericht en op korte afstand, op één of meer personen te schieten heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij (een van) deze personen zou raken in vitale delen met dodelijk gevolg en heeft hij klaarblijkelijk bewust die aanmerkelijke kans aanvaard.”