Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Beslissing
19 november 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een verdachte die in cassatie is gegaan tegen de afwijzing van het Hof om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) over de betekenis van 'daadwerkelijke deelname' van een advocaat aan politieverhoren, zoals vastgelegd in Richtlijn 2013/48/EU. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat A.M.C.J. Baaijens, stelde dat hij niet in staat was geweest om effectieve rechtsbijstand te verlenen tijdens de politieverhoren, omdat hij onvoldoende toegang had tot processtukken en zijn telefoon in beslag was genomen. Het Hof had echter geoordeeld dat de advocaat aanwezig was bij de verhoren en gebruik had gemaakt van zijn rechten, en dat de verzoeken van de raadsman niet allemaal gehonoreerd hoefden te worden om te voldoen aan de richtlijn.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en merkte op dat in cassatie niet kan worden opgekomen tegen de afwijzing van het verzoek om prejudiciële vragen, omdat dit geen beslissing is die onder de reikwijdte van artikel 328 van het Wetboek van Strafvordering valt. De Hoge Raad concludeerde dat er geen twijfel bestond over de uitleg van 'daadwerkelijke deelname' aan het verhoor door de advocaat, en dat de advocaat niet het recht heeft om onbeperkt toegang te hebben tot alle processtukken of inbeslaggenomen voorwerpen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Hof in stand bleef.