ECLI:NL:HR:2019:1794

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
15 november 2019
Zaaknummer
18/01842
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over valsheid in geschrift en feitelijke leiding bij onjuiste aangifte omzetbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1963, was beschuldigd van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, en feitelijke leiding geven aan het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangifte omzetbelasting door een rechtspersoon, eveneens meermalen gepleegd. De klacht van de verdachte was dat het bewezenverklaarde feitelijke leiding geven enkel volgde uit zijn eigen verklaring in hoger beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelde.

De Hoge Raad constateerde echter dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwerpt het beroep voor het overige.

De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen daarvan voor de opgelegde straffen. De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke reminder voor de rechtspraktijk over de noodzaak om cassatieprocedures tijdig af te handelen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/01842
Datum19 november 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 20 september 2017, nummer 21/001857-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. ter Riet, advocaat te Enschede, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze zeventien maanden en een week, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 november 2019.