Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
12 november 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2019 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 23 juni 2017. De verdachte was beschuldigd van medeplichtigheid aan het opzettelijk woninginbreken, waarbij hij medeplegers naar de woning van een medeverdachte had gelokt en hen wederrechtelijk van hun vrijheid had beroofd. De advocaat van de verdachte, N. Velthorst, heeft een middel van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelde.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld. Het viel op dat er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM met zich meebracht. Ondanks deze overschrijding, en de opgelegde gevangenisstraf van acht maanden (waarvan zes maanden voorwaardelijk), besloot de Hoge Raad geen rechtsgevolg aan deze overschrijding te verbinden. De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het beroep van de verdachte.