Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
12 november 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1973, was in hoger beroep veroordeeld voor diefstal van een fiets en zak snoep, alsook voor het aanwezig hebben van hennep. De kern van het geschil betrof de vraag of de appeldagvaarding op de juiste wijze was betekend. De dagvaarding was uitgereikt aan een huisgenoot op het BRP-adres van de verdachte. De Hoge Raad diende te beoordelen of dit adres als geldig kon worden aangemerkt voor de betekening van de dagvaarding, in het licht van artikel 588a, eerste lid, sub b van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onbegrijpelijk had geconcludeerd dat het adres van de nachtopvang van het Leger des Heils, waar de verdachte tijdelijk verbleef, niet kon worden aangemerkt als zijn BRP-adres. Dit adres was kort voor en na de zitting weliswaar het feitelijke woonadres van de verdachte, maar in de tussenliggende periode was er geen bekend BRP-adres. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, omdat het middel niet leidt tot cassatie en geen nadere motivering behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.