Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
12 november 2019.
Hoge Raad
Op 12 november 2019 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een aanvraag tot herziening van een eerder arrest. De aanvraag was gericht tegen een arrest van de Hoge Raad van 20 november 2018, nummer 18/02496. De aanvrager, vertegenwoordigd door advocaat A.J.T.J. Meuwissen, had in het verleden een cassatieberoep ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 19 juli 2017. In dat cassatieberoep was de aanvrager niet-ontvankelijk verklaard omdat hij niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie had ingediend.
De aanvraag tot herziening werd beoordeeld door de Hoge Raad, die oordeelde dat de aanvraag niet kon leiden tot herziening. Dit was gebaseerd op het feit dat het eerdere arrest van de Hoge Raad niet kon worden aangemerkt als een uitspraak houdende veroordeling in de zin van artikel 457, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kon de aanvraag, gelet op artikel 465, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet worden ontvangen.
De Hoge Raad heeft derhalve de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van middelen van cassatie en de strikte voorwaarden waaronder herziening van eerdere uitspraken mogelijk is.