Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
5 februari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte, geboren in Suriname in 1969, had beroep in cassatie ingesteld. De advocaat van de verdachte, I.T.H.L. van de Bergh, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak voor herbehandeling.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het bestreden arrest niet voldeed aan de vereisten van artikel 359, derde en achtste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het Hof had verzuimd het verkorte arrest aan te vullen met de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen. Bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn gezonden, ontbraken deze bewijsmiddelen, evenals een aanvulling als bedoeld in artikel 365a, tweede lid, Sv. De raadsman van de verdachte had verzocht om toezending van deze aanvulling, maar het Gerechtshof heeft aan de Hoge Raad bericht dat een dergelijke aanvulling niet is opgemaakt.
De Hoge Raad oordeelde dat het ontbreken van de gebezigde bewijsmiddelen in het arrest op straffe van nietigheid een ernstige tekortkoming is. Aangezien het bestreden arrest niet voldeed aan de wettelijke vereisten, heeft de Hoge Raad het arrest vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan.