ECLI:NL:HR:2019:170

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
1 februari 2019
Zaaknummer
17/01303
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arrest wegens ontbrekende bewijsmiddelen in cassatieprocedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte, geboren in Suriname in 1969, had beroep in cassatie ingesteld. De advocaat van de verdachte, I.T.H.L. van de Bergh, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak voor herbehandeling.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het bestreden arrest niet voldeed aan de vereisten van artikel 359, derde en achtste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het Hof had verzuimd het verkorte arrest aan te vullen met de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen. Bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn gezonden, ontbraken deze bewijsmiddelen, evenals een aanvulling als bedoeld in artikel 365a, tweede lid, Sv. De raadsman van de verdachte had verzocht om toezending van deze aanvulling, maar het Gerechtshof heeft aan de Hoge Raad bericht dat een dergelijke aanvulling niet is opgemaakt.

De Hoge Raad oordeelde dat het ontbreken van de gebezigde bewijsmiddelen in het arrest op straffe van nietigheid een ernstige tekortkoming is. Aangezien het bestreden arrest niet voldeed aan de wettelijke vereisten, heeft de Hoge Raad het arrest vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan.

Uitspraak

5 februari 2019
Strafkamer
nr. S 17/01303
SLU
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, van 11 februari 2005, nummer 24/000374-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1969.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd het verkorte arrest aan te vullen met de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen.
2.2.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich het bestreden arrest, hetwelk niet de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen bevat. Bij die stukken bevindt zich niet een aanvulling als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv houdende de gebezigde bewijsmiddelen.
2.3.
De raadsman van de verdachte heeft op de voet van art. 4.8.2 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden verzocht om toezending van bedoelde aanvulling. Ten vervolge hierop heeft het Gerechtshof aan de Hoge Raad bericht dat zo een aanvulling niet is opgemaakt.
2.4.
Volgens art. 359, derde en achtste lid, Sv moet een arrest op straffe van nietigheid de bewijsmiddelen bevatten, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het bestreden arrest voldoet niet aan dit vereiste en kan daarom niet in stand blijven.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede middel

Gelet op de hierna volgende beslissing behoeft het middel geen bespreking.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 februari 2019.