ECLI:NL:HR:2019:1636

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
18/00695
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Hof wegens onterecht niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was in eerste aanleg bij verstek veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week en een taakstraf van vijftien uren, wegens overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Tegen dit vonnis heeft de verdachte hoger beroep ingesteld, maar het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, omdat hij geen schriftuur houdende grieven had ingediend.

De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof dat de brief van de verdachte niet als een brief met grieven werd aangemerkt, niet zonder meer begrijpelijk geacht. De Hoge Raad heeft daarbij verwezen naar de eisen die aan de formulering van grieven worden gesteld, die niet hoog zijn. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte geen schriftuur houdende grieven had ingediend. Dit heeft geleid tot de vernietiging van de bestreden uitspraak en de terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van ingediende stukken in hoger beroep en de noodzaak om de rechten van de verdachte te waarborgen, vooral in situaties waarin de verdachte zelf grieven indient. De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke bevestiging van de rechtsbescherming in het strafproces.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/00695
Datum29 oktober 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 januari 2018, nummer 20/001295-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D. Bektesevic, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1
Het middel klaagt over het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de verdachte niet een appelschriftuur houdende grieven in de zin van art. 410, eerste lid, Sv heeft ingediend.
2.2
De verdachte is in eerste aanleg bij verstek veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van vijftien uren, subsidiair zeven dagen hechtenis, ter zake van “overtreding van artikel 9, tweede lid, Wegenverkeerswet 1994”. Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
2.3.1
Het Hof heeft de verdachte - bij verstek - niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, op de voet van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven en het hof niet van oordeel is dat de strafzaak desalniettemin onderzocht dient te worden.”
2.3.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 januari 2018 houdt onder meer als mededeling van de voorzitter van het Hof het volgende in:
“In het dossier bevindt zich (...) een handgeschreven brief van de verdachte, binnengekomen op 11 januari 2018, gericht aan het Ressortsparket te ’s-Hertogenbosch, waarin de verdachte verschillende parketnummers noemt en schrijft “Ik ben van mening dat dit niet klopt, met deze parketnummers en dat het hof de juiste toetsing niet gebruikt dat komt neer op niet ontvankelijk”.
Na beraad deelt de voorzitter mede dat het hof deze brief niet aanmerkt als een brief die grieven bevat.”
2.3.3
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich - zo begrijpt de Hoge Raad - de brief van de verdachte waaraan het Hof refereert. Deze brief houdt onder meer het volgende in:
“17 januari 2018 te 13.30 moet ik verschijnen over parketn. 20-001295-17 onderparketn 96‑258190-15
Ik ben veroordeeld over 3 parketn bij de politierechter.
Ik ben van mening dat dit niet klopt, met deze parketnummers en dat het hof de juiste toetsing niet gebruikt
dat komt neer op niet ontvankelijk.”
2.3.4
De in deze brief vermelde parketnummers komen overeen met de parketnummers van de onderhavige zaak in hoger beroep onderscheidenlijk in eerste aanleg.
2.4
Art. 410, eerste lid eerste en tweede volzin, Sv luidt:
"De officier van justitie dient binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, in op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen. De verdachte kan aldaar binnen veertien dagen na de instelling van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, indienen. (...)"
Art. 416, tweede lid, Sv luidt:
"Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard."
2.5
Het Hof heeft overwogen dat het de brief van de verdachte “niet aanmerkt als een brief die grieven bevat” en heeft toepassing gegeven aan art. 416, tweede lid, Sv. In aanmerking genomen dat aan de formulering van grieven - die ook door de verdachte zelf kunnen worden ingediend - als bedoeld in art. 410, eerste lid, Sv geen hoge eisen worden gesteld (vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, rov. 2.40), is het oordeel van het Hof dat de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend, niet zonder meer begrijpelijk.
2.6
Het middel is gegrond.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 oktober 2019.