ECLI:NL:HR:2019:1627

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 oktober 2019
Publicatiedatum
23 oktober 2019
Zaaknummer
19/01960
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake belastingrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 oktober 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Zwartewaterland. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van de Rechtbank Overijssel van 12 maart 2019, nr. Awb 18/1624, die op haar beurt betrekking had op een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank van 26 oktober 2018.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat de partij die het beroep in cassatie heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep, of dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is genomen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, en is in het openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/01960
Datum25 oktober 2019
ARREST
in de zaak van
van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE ZWARTEWATERLAND
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Overijssel van 12 maart 2019, nr. Awb 18/1624, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 26 oktober 2018.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het beroep in cassatie heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep in cassatie of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2019.