ECLI:NL:HR:2019:1589

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
14 oktober 2019
Zaaknummer
18/02023
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de wijze van horen van getuige per telefoon in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar het Hof heeft deze omgezet naar een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf van zestien weken, waarvan twaalf weken voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de Reclassering Nederland. De zaak betreft onder andere het voorhanden hebben van een pistool en munitie, dierenmishandeling en wederspannigheid. Een belangrijk punt van geschil was de wijze waarop het Hof een getuige heeft gehoord via een telefonische verbinding, wat volgens de wet niet is toegestaan. De Hoge Raad oordeelt dat het horen van de getuige op deze manier in strijd is met de wet, maar dat dit niet leidt tot cassatie omdat de verdachte onvoldoende belang heeft bij zijn klacht. Dit is mede te danken aan het feit dat de raadsvrouw om de bijzondere voorwaarde heeft verzocht en de verdachte zich bereid heeft verklaard om hieraan mee te werken. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/02023
Datum15 oktober 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 2 mei 2018, nummer 20/002226-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1
Het middel klaagt dat het Hof ter terechtzitting in hoger beroep [betrokkene 1] heeft gehoord op een met de wet strijdige wijze.
2.2.1
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 april 2018 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Omtrent zijn persoonlijke omstandigheden verklaart de verdachte:
(...)
Het gaat goed met mij. Ik gebruik geen drugs en drank meer. Ik ben daarvoor onder behandeling geweest bij [A] vanaf 2015, toen de huiselijk geweld zaak speelde, tot een paar weken geleden. Toen is de behandeling positief afgerond.
(...)
De oudste raadsheer deelt mede:
Verdachte is onder behandeling geweest bij [A] in 2015, na de huiselijk geweld zaak. Dat zou betekenen dat verdachte reeds onder behandeling was tijdens de onderhavige zaak. Het vonnis stamt uit 2016.
De raadsvrouwe deelt mede:
Cliënt is daar zelfstandig naartoe gegaan.
De verdachte verklaart:
Na de zaak met de hond heb ik er spoed achter gezet. Het was geen bijzondere voorwaarde bij dat vonnis, ik heb dat vrijwillig gedaan.
De raadsvrouwe deelt desgevraagd mede dat zij geen stuk kan overleggen waaruit volgt dat verdachte de behandeling bij [A] positief heeft afgerond, maar dat verdachte wellicht beschikt over een e-mailbericht daarover.
(...)
De raadsvrouwe deelt mede:
Ik begrijp dat het hof dit relevant vindt. (...) Als er een rapport beschikbaar was, dan had ik het overgelegd. (...) Ik vraag om een korte schorsing van de behandeling, zodat cliënt wellicht vanuit zijn e-mails iets kan aantonen.
(...)
Hierop onderbreekt het hof het onderzoek korte tijd.
Na hervatting van het onderzoek, deelt de raadsvrouwe mede:
Ik heb momenteel [betrokkene 1] , secretaresse van [A] , aan de telefoon (opmerking griffier: de raadsvrouwe zet haar mobiele telefoon op luidspreker zodat alle aanwezigen kunnen meeluisteren met het gesprek). Zij kan bevestigen dat cliënt van 13 april 2017 tot 6 maart 2018 onder behandeling is geweest bij [A] . Zij kan dat ook nog per e-mail bevestigen.
[betrokkene 1] deelt, via de telefoon, mede:
In het omtrent betrokkene opgemaakte rapport staat bij de omschrijving van de problematiek: stemmingsklachten en stressklachten. Het advies is: medewerking verlenen aan de behandeling van zijn stiefzoon. Bij dreiging van agressie moet betrokkene zich opnieuw aanmelden en dan wordt opnieuw bekeken of hij in staat is om zijn mening bij te stellen. Inmiddels is de behandeling afgesloten.
U, voorzitter, vraagt mij waaruit de behandeling heeft bestaan. De module huiselijk geweld is doorlopen, het reguleren van spanning en de time-out. Ook is er aandacht geweest voor het bijstellen van de visie van betrokkene rondom het opvoeden van zijn stiefzoon en diens gedragsproblemen en heeft hij geleerd om een time-out toe te passen. Dat lukt niet in een spanningsvolle situatie en hij kan nog altijd verbaal explosief reageren op het gedrag van zijn stiefzoon. Het is niet gelukt om duidelijke afspraken te maken teneinde geweld te voorkomen. Tijdens het laatste contactmoment, samen met de partner van betrokkene, is daar aandacht voor geweest. Betrokkene realiseerde zich onvoldoende dat zijn stiefzoon nog een kind is. Betrokkene is zelf verantwoordelijk voor zijn eigen gedrag.
Met betrekking tot de responsiviteit is de motivatie van betrokkene en het bagatelliseren een belemmering voor zijn behandeling.
Dat is de inhoud van de eindbrief, geschreven door de psychiater en behandelaar van betrokkene.
De voorzitter deelt mede:
De voorlezing uit de eindbrief is wat mij betreft voldoende. Een nader e-mailbericht is niet nodig dan.
Verdachte heeft vandaag verklaard dat hij zijn behandeling succesvol heeft afgesloten, maar we hebben net gehoord dat zijn motivatie en het bagatelliseren reden is om niet verder te gaan met de behandeling.
De verdachte verklaart:
Ik heb het er elke week over gehad, dus ik snap niet waarom dat nu zo is beschreven.
De raadsvrouwe deelt mede:
Cliënt wordt nu voor het eerst geconfronteerd met de inhoud van het rapport. Ik kan mij voorstellen dat hij hierover vragen heeft aan zijn behandelaar.
De oudste raadsheer deelt mede:
Stel dat het hof, in geval van een veroordeling, zou bepalen dat dient te worden voortgegaan met dit traject, op een net iets andere manier bijvoorbeeld, en dat het hof dit via de reclassering zou willen waarborgen. Is verdachte dan bereid daaraan zijn medewerking te verlenen?
De raadsvrouwe deelt mede dat zij zich kan voorstellen dat verdachte zijn medewerking daaraan wil verlenen.
De verdachte verklaart:
Jazeker, ik heb de behandeling zelf ook aangevraagd. Ik ben bereid om overal aan mee te werken.
(...)
De raadsvrouwe voert het woord tot verdediging:
Ik wil nog even inhaken op het telefoongesprek van zojuist. De begeleiders van cliënt kreeg ik helaas niet te pakken, derhalve spraken we net met de secretaresse.
Het eindrapport is nog niet met cliënt besproken. We vernamen onder meer iets over het bagatelliseren door cliënt en er zou geen motivatie zijn, maar we hebben ook gehoord dat hij een aantal onderdelen van de behandeling goed heeft afgerond. Voor de opvoeding van zijn stiefzoon is ook aandacht geweest. Bij die jongen speelt bepaalde problematiek. Jeugdzorg en de voogd zijn daarbij ook betrokken. Cliënt heeft ook stappen gezet in het kader van huiselijk geweld, op vrijwillige basis. Hij heeft daar veel over gesproken, ook met zijn partner. Cliënt wil dat niet meer laten gebeuren. Ik kan mij de bijzondere voorwaarden voorstellen en cliënt wil daaraan ook meewerken, maar ik meen dat die dan wel goed genoteerd moeten worden: dus waar nog mogelijk en indien nog nodig. Immers, niet precies duidelijk is hoe de afsluiting van de behandeling is gegaan.
(...) Ik verzoek het hof derhalve om, in geval van een veroordeling, aan cliënt een taakstraf van forse duur op te leggen als dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Ik kan mij vinden in de oplegging van bijzondere voorwaarden, maar ik vraag het hof wel om die voorwaarden ruim op te schrijven, zodat er geen onduidelijkheden zijn richting de reclassering, dit om problemen te voorkomen. Het gaat om de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht en voor zover nodig een voortzetting van de behandeling bij [A] .”
2.2.2
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien weken, waarvan twaalf weken voorwaardelijk. Als bijzondere voorwaarde is door het Hof gesteld:
“(...) dat verdachte zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland, ook als de aanwijzingen inhouden het ambulant voortzetten of vervolgen van de door verdachte gevolgde behandeling/training bij [A] dan wel bij een soortgelijke instelling.”
2.2.3
Het bestreden arrest houdt onder het opschrift ‘Op te leggen straf en motivering’ onder meer het volgende in:
“Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, ziet het hof wel aanleiding om een deel van die gevangenisstraf voorwaardelijk aan verdachte op te leggen en daaraan de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht te verbinden. Hoewel het te prijzen is dat verdachte vrijwillig een behandeling bij [A] heeft ondergaan, is gebleken dat die behandeling nog niet op alle onderdelen positief is afgerond. Het hof ziet derhalve - met het oog op het voorkomen van recidive - meerwaarde in het voortzetten of vervolgen van de behandeling.”
2.3.1
De volgende wettelijke bepalingen zijn in het bijzonder van belang.
- Art. 131a, eerste lid, Sv:
“1. Waar in dit wetboek de bevoegdheid wordt gegeven tot het horen, verhoren of ondervragen van personen, wordt daaronder, met uitzondering van bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen, mede begrepen horen, verhoren of ondervragen per videoconferentie, waarbij een directe beeld- en geluidsverbinding totstandkomt tussen de betrokken personen.”
- Art. 287, eerste en tweede lid, Sv:
“1. De voorzitter stelt vast welke personen, al dan niet daartoe opgeroepen, als getuige ter terechtzitting zijn verschenen.
2. De verschenen getuigen worden gehoord, tenzij daarvan wordt afgezien met toestemming van de officier van justitie en van de verdachte dan wel op de gronden genoemd in artikel 288, eerste lid, onder b en c.”
2.3.2
De geschiedenis van de totstandkoming van art. 131a Sv houdt onder meer het volgende in:
- de memorie van toelichting:
“Videoconferentie in dit wetsvoorstel betekent de totstandkoming van een directe beeld- en geluidsverbinding. Dat kan door middel van een videocamera, maar bijvoorbeeld ook door een webcam. Mocht de toekomst nieuwe technieken brengen dan zullen deze ook onder het begrip videoconferentie vallen, zolang maar een directe beeld- en geluidsverbinding tot stand komt. (...) De term ‘verschijnen’ (zie bijvoorbeeld artikel 279 Sv) krijgt met het wetsvoorstel een ruimere betekenis. Ook een videoconferentie waaraan betrokkene deelneemt, geldt als verschijning.” (Kamerstukken II, 2004/05, 29 828, nr. 3, p. 11 en 12)
- de nota naar aanleiding van het verslag:
“De leden van de CDA-fractie stellen, naar aanleiding van de keuze voor de term videoconferentie, de vraag of andere vormen van communicatie, zoals per radiografische verbinding, telefoon of webcam overwogen zijn. Inderdaad is dit het geval geweest. In het advies van het openbaar ministerie werd er voor gepleit om ook horen via de telefoon in het wetsvoorstel op te nemen. Ik heb daar weloverwogen van afgezien. Het wetsvoorstel beoogt een alternatief te geven voor situaties waarin het naar het huidige recht vereist is dat betrokkene voor de rechter of andere justitiële instantie wordt geleid om gehoord te worden. Bij dergelijke verhoorsituaties lijkt een telefoonconferentie geen toegevoegde waarde te hebben. Er zijn ook nog geen proeven mee gedaan. Bij videoconferentie in het internationale recht is recent gekozen geen telefoonconferentie mogelijk te maken, terwijl het Verdrag wederzijdse rechtshulp in strafzaken zulks wel toelaat (vgl. Kamerstukken II 2001/02, 28 530 (R 1720), nr. 3 blz. 17).” (Kamerstukken II, 2004/05, 29 828, nr. 7, p. 2)
2.4
Het Hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep door middel van een telefonische verbinding [betrokkene 1] , secretaresse van [A] , gehoord met betrekking tot een door de verdachte bij deze kliniek gevolgde behandeling. Via een op luidsprekerstand staande telefoon heeft [betrokkene 1] de inhoud van de eindbrief, geschreven door de psychiater en behandelaar van de verdachte, meegedeeld.
2.5
Op grond van art. 287, eerste en tweede lid, Sv worden als getuige ter terechtzitting gehoord degenen die persoonlijk als getuige ter terechtzitting zijn verschenen. Ingevolge art. 131a, eerste lid, Sv is de rechter bevoegd ter terechtzitting personen te horen per videoconferentie waarbij een directe beeld- en geluidsverbinding tussen de betrokken personen tot stand komt. Uit de onder 2.3.2 weergegeven wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat een videoconferentie waaraan de getuige deelneemt geldt als verschijning van de getuige ter terechtzitting, maar dat dit niet geldt voor het horen via een geluidsverbinding per telefoon.
De wijze waarop het Hof [betrokkene 1] heeft gehoord is daarom in strijd met de wet. Het middel klaagt daarover terecht.
2.6
Dat hoeft echter niet tot cassatie te leiden, nu het Hof - nadat de Rechtbank eerder een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden had opgelegd - een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf heeft opgelegd, zestien weken, waarvan twaalf weken voorwaardelijk, met een bijzondere voorwaarde strekkende tot het zich houden aan de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland, terwijl ter terechtzitting de raadsvrouw om het opleggen van die bijzondere voorwaarde heeft verzocht, de verdachte zich bereid heeft verklaard daaraan mee te werken en voornoemd telefonisch verhoor plaatsvond op initiatief van de raadsvrouw. Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat de verdachte onvoldoende belang heeft bij zijn klacht.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 oktober 2019.