Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
8 oktober 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte is veroordeeld voor poging moord, het voorhanden hebben van een gaspistool en bedreiging. De Hoge Raad heeft op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de verdachte, geboren in 1984, in voorlopige hechtenis zat. De advocaat van de verdachte, N. van Schaik, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Procureur-Generaal, J. Silvis, heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot strafvermindering.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld. Het eerste middel, dat betrekking had op de bewijsklacht van poging moord, werd verworpen zonder nadere motivering. Het tweede middel, dat stelde dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM was overschreden, werd gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelde dat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden en dat er meer dan zestien maanden waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep.
Als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn heeft de Hoge Raad de opgelegde gevangenisstraf van acht jaren verminderd tot zeven jaren en zes maanden. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.