ECLI:NL:HR:2019:1553

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
8 oktober 2019
Zaaknummer
18/00473
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens verontschuldigbare termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep omdat hij de termijn voor het instellen van hoger beroep had overschreden. De verdachte had op 13 april 2017 een verstekvonnis ontvangen, maar pas op 10 mei 2017 hoger beroep ingesteld. De verdediging voerde aan dat de verdachte door een medewerker van de griffie van de rechtbank onjuiste informatie had ontvangen over de termijn voor het instellen van hoger beroep, wat zou leiden tot verontschuldigbare termijnoverschrijding. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de overschrijding van de termijn niet verontschuldigbaar was. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. Dit arrest benadrukt het belang van correcte informatieverstrekking door de griffie en de mogelijkheid van verontschuldigbare termijnoverschrijding in strafzaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/00473
Datum8 oktober 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 23 januari 2018, nummer 22/002128-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.A. Blok, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de overschrijding van de termijn voor het instellen van het hoger beroep niet verontschuldigbaar is, zodat de verdachte niet‑ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep.
2.2
De voor de beoordeling van het middel van belang zijnde stukken zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.3. Deze stukken houden - kort samengevat - het volgende in:
- op 6 februari 2017 is de dagvaarding om te verschijnen op de terechtzitting van de Politierechter van 13 april 2017, in persoon aan de verdachte uitgereikt;
- op 13 april 2017 heeft de Politierechter bij verstek vonnis gewezen;
- op 10 mei 2017 heeft de verdachte hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
2.3.1
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte aldaar het volgende verklaard:
“Ik heb op 13 april 2017 gebeld met de griffie van de rechtbank omdat ik zelf te laat was om de zitting bij te wonen. Ik heb gevraagd naar de uitspraak van de politierechter in mijn zaak. De medewerker van de griffie kon mij op dat moment niet vertellen wat de uitspraak was geworden en aan mij werd vervolgens meegedeeld dat ik het schriftelijk vonnis thuisgestuurd zou krijgen. Op 4 mei 2017 kreeg ik het schriftelijk vonnis toegestuurd en las ik dat ik was veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf. Ik heb vervolgens op 10 mei 2017 bij de griffie van de rechtbank hoger beroep ingesteld, waarbij ik te horen kreeg dat het vonnis reeds op 29 april 2017 onherroepelijk was geworden. Het klopt dat ik de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf van drie maanden al heb uitgezeten. Toch wil ik het door mij ingestelde hoger beroep handhaven.”
2.3.2
Voorts heeft de raadsman van de verdachte blijkens voornoemd proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep het volgende aangevoerd:
“De raadsman deelt daarop mede dat zijn cliënt een klacht heeft ingediend bij de rechtbank en dat deze klacht door de rechtbank gegrond is verklaard met daarbij de excuses aan zijn cliënt. Door de raadsman wordt vervolgens de gegrondverklaring van de klachtprocedure overgelegd.
(...)
De raadsman bepleit om zijn cliënt te ontvangen in het hoger beroep, nu zijn cliënt er van alles aan heeft gedaan om aan de uitspraak in zijn zaak te komen. Door de medewerker van de griffie is vervolgens aan zijn cliënt medegedeeld dat het schriftelijk vonnis aan hem zou worden toegestuurd. Nadat zijn cliënt kennis had genomen van het vonnis op 4 mei 2017, heeft hij op 10 mei 2017 hoger beroep ingesteld. Naar het oordeel van de raadsman is er sprake van verontschuldigbare overschrijding van de termijn.”
2.3.3
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een aan de verdachte gerichte brief van 18 juli 2017 van de plaatsvervangend President van de Rechtbank Roermond (de gegrondverklaring), onder meer inhoudende als zijn conclusie “dat de mededeling van de medewerker van de rechtbank dat de uitspraak van de politierechter naar uw huisadres zal worden gezonden en u die dient af te wachten onjuist is geweest”.
2.3.4
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
“De dagvaarding van de verdachte om op 13 april 2017 ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen is aan de verdachte in persoon uitgereikt op 6 februari 2017.
De verdachte had derhalve binnen veertien dagen na het op 13 april 2017 gewezen vonnis in hoger beroep moeten komen. De verdachte heeft echter eerst op 10 mei 2017 hoger beroep ingesteld. Het hof stelt derhalve vast dat de verdachte te laat hoger beroep heeft ingesteld.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Bij de dagvaarding in eerste aanleg wordt tevens schriftelijke informatie aan de verdachte verstrekt, waarin uitdrukkelijk wordt vermeld dat een verdachte uitsluitend binnen een wettelijke termijn van veertien dagen na de uitspraakdatum van de eerste rechter hoger beroep kan instellen. Het is het hof niet gebleken dat deze schriftelijke informatie niet aan de verdachte is verstrekt.
De verdachte heeft in zijn grievenformulier d.d. 10 mei 2017 vermeld dat hij door drukte de zitting van 13 april 2017 was vergeten. Hij heeft dezelfde dag met de griffie van de rechtbank gebeld en gevraagd naar de uitspraak van de politierechter in zijn strafzaak. Aan hem werd medegedeeld dat de uitspraak nog niet bekend was. De verdachte zou het schriftelijk vonnis thuis gestuurd krijgen. De verdachte heeft op 4 mei 2017 de uitspraak per post thuis ontvangen en op 10 mei 2017 hoger beroep ingesteld.
Het hof acht het aannemelijk dat de griffie van de rechtbank op 13 april 2017 niet op de hoogte was van de uitspraak van de politierechter op diezelfde dag. Ook acht het hof aannemelijk dat aan de verdachte is medegedeeld dat hij het vonnis thuis gestuurd zou krijgen.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte echter, gelet op de feitelijke gang van zaken als hiervoor weergegeven, niet aan het telefoongesprek met de griffie het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen of mogen ontlenen dat hij thuis kon afwachten tot hij het vonnis ontving, nu tijdens het telefoongesprek op geen enkel moment is gesproken over de termijn voor het instellen van hoger beroep.
Gelet op het geheel van bovengenoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat de overschrijding van de beroepstermijn in de onderhavige zaak niet verontschuldigbaar is, zodat de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep.”
2.4
De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte betekent in de regel dat deze niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend dan niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan voor het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een ander tijdstip aanvangt. (Vgl. HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8587.)
2.5
In het licht van hetgeen hiervoor onder 2.4 is vooropgesteld, is het kennelijke oordeel van het Hof dat tijdens het telefoongesprek tussen de verdachte en de medewerker van de griffie van de Rechtbank op geen enkel moment is gesproken over de termijn voor het instellen van hoger beroep en dat geen sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden die een overschrijding van de wettelijke beroepstermijn verontschuldigbaar doen zijn, niet zonder meer begrijpelijk, gelet op hetgeen door de verdediging is aangevoerd met betrekking tot de aan de verdachte voor het verstrijken van de beroepstermijn door een medewerker van de griffie van de Rechtbank telefonisch verstrekte informatie.
2.6
Het middel is gegrond.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 oktober 2019.