Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
8 oktober 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep omdat hij de termijn voor het instellen van hoger beroep had overschreden. De verdachte had op 13 april 2017 een verstekvonnis ontvangen, maar pas op 10 mei 2017 hoger beroep ingesteld. De verdediging voerde aan dat de verdachte door een medewerker van de griffie van de rechtbank onjuiste informatie had ontvangen over de termijn voor het instellen van hoger beroep, wat zou leiden tot verontschuldigbare termijnoverschrijding. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de overschrijding van de termijn niet verontschuldigbaar was. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. Dit arrest benadrukt het belang van correcte informatieverstrekking door de griffie en de mogelijkheid van verontschuldigbare termijnoverschrijding in strafzaken.