Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.Beoordeling van het derde middel
4.Beslissing
8 oktober 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, dat op 20 april 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in 1990, is betrokken bij een gewapende overval op een onderneming in Curaçao, waarbij een bewaker van een beveiligingsbedrijf om het leven is gekomen. De verdachte is beschuldigd van medeplegen van diefstal met geweld, waarbij de dood van het slachtoffer het gevolg is, en van het voorhanden hebben van vuurwapens. De advocaat van de verdachte, A.J.J. van der Heiden, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarop de Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de opgelegde straf.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden, behalve het derde middel dat betrekking heeft op de redelijke termijn van de cassatiefase. De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Dit heeft geleid tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf van zestien jaren te verminderen met zeven maanden, waardoor de nieuwe straf vijftien jaren en vijf maanden bedraagt. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.