Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
8 oktober 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was betrokken bij een gewelddadige woningoverval in Enschede, waarbij hij werd beschuldigd van medeplegen van diefstal met braak en bedreiging met geweld. De verdediging voerde aan dat het signalement van de verdachte, zoals opgegeven door de aangever, summier was, maar dat het aantal specifieke kenmerken de verdachte uitsloot. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, maar verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad beoordeelde de middelen van cassatie en oordeelde dat het eerste middel niet tot cassatie kon leiden. Het tweede middel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, werd gegrond verklaard. De Hoge Raad stelde vast dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 30 maanden naar 28 maanden.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.