Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
Artikel 1
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
5.Beslissing
oktober 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende huwelijkse voorwaarden en de draagplicht voor schulden uit gezamenlijke geldleningen. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had tegen een beschikking van het gerechtshof Amsterdam beroep in cassatie ingesteld, terwijl de man, verweerder in cassatie, incidenteel cassatieberoep had ingesteld. De zaak betreft de uitleg van huwelijkse voorwaarden, specifiek artikel 3, dat de kosten van de huishouding regelt. De man had verzocht om te bepalen dat de vrouw voor de helft draagplichtig is voor de schulden uit gezamenlijke geldleningen en rekening-courantschulden, alsook voor een naheffingsaanslag. De rechtbank had geoordeeld dat partijen de schulden uit de gezamenlijke geldleningen ieder voor de helft moesten dragen, maar dit niet expliciet in het dictum opgenomen. Het hof had de beschikking van de rechtbank vernietigd en geoordeeld dat de vrouw voor de helft draagplichtig is voor de schulden uit de gezamenlijke geldleningen, maar had de aflossingen afgewezen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de vrouw niet ook voor de aflossingen draagplichtig zou zijn. De Hoge Raad heeft het principale beroep verworpen en het incidentele beroep van de man gegrond verklaard, waarbij de beschikking van het hof werd vernietigd en de zaak werd verwezen naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.