Uitspraak
wonende te Rotterdam,
gevestigd te Utrecht,
gevestigd te Rotterdam,
gevestigd te Groningen,
gevestigd te Rotterdam,
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
4 oktober 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft J.J. Schelling, in zijn hoedanigheid als curator in het faillissement van [A] B.V., cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 10 april 2018. De curator, vertegenwoordigd door mr. M.E. Bruning, heeft de Hoge Raad verzocht om het arrest te vernietigen. De verweerder in cassatie, Rabobank c.s., heeft een verweerschrift ingediend, waarbij zij werden bijgestaan door hun advocaat mr. F.E. Vermeulen en mr. P.E. Ernste. De Advocaat-Generaal P. Vlas heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De zaak betreft onder andere de toepassing van artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) en de juridische vraagstukken rondom ongerechtvaardigde verrijking, verpande vorderingen uit een verzekeringsovereenkomst, en de rechtskeuze voor Engels recht. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten van de curator niet tot cassatie kunnen leiden, en dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien de klachten niet leiden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de curator verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Rabobank c.s. zijn begroot op € 6.632,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is uitgesproken op 4 oktober 2019 door de vicepresident E.J. Numann en de raadsheren G. Snijders, T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron en H.M. Wattendorff.