Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Amsterdam,
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Haarlem,
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
4 oktober 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de moeder, wonende te [woonplaats], cassatie ingesteld tegen een beschikking van het Gerechtshof Amsterdam. De moeder was in deze procedure de verzoekster en werd bijgestaan door haar advocaat, mr. G.E.M. Later. De verweerders in cassatie waren de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, de vader, wonende te [woonplaats], en de Raad voor de Kinderbescherming. De verweerders zijn niet verschenen in deze procedure.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling verwezen naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Haarlem en het Gerechtshof Amsterdam, die beide betrekking hadden op de uithuisplaatsing van het kind. De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers was om het cassatieberoep te verwerpen op basis van artikel 81 RO, wat inhoudt dat de klachten van de moeder niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoefden, omdat ze niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2019 het cassatieberoep van de moeder verworpen. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door raadsheer C.E. du Perron, na een behandeling door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, M.V. Polak en F.J.P. Lock.