Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
1 oktober 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 16 oktober 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in 1992, is beschuldigd van medeplegen van gekwalificeerde diefstal, meermalen gepleegd, zoals omschreven in artikel 311 jo. 310 van het Wetboek van Strafrecht. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat M. Broere uit Roosendaal. In de schriftelijke verdediging is een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen op 1 oktober 2019. Dit arrest is gewezen door vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met raadsheren V. van den Brink en M.J. Borgers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.