2.2.De Rechtbank heeft de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, dat strekt tot teruggave van een onder de klager inbeslaggenomen geldbedrag. De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Feiten
Op 4 april 2017 is te Dordrecht onder de klager beslag gelegd op een geldbedrag ter hoogte van € 7.560,=. Het beslag is gelegd op grond van artikel 94 Sv, in het kader van een strafrechtelijk onderzoek ter zake van witwassen.
De klager heeft op 4 april 2017 schriftelijk afstand gedaan van het geldbedrag.
Standpunt klager en standpunt officier van justitie
Het klaagschrift strekt tot teruggave aan de klager van het inbeslaggenomen geldbedrag. Aangevoerd is dat het hier om een kwetsbare verdachte gaat, die ondanks zijn uitdrukkelijke wens om te worden gehoord met raadsman zonder raadsman is gehoord. Dit is bovendien gebeurd nadat de raadsman de politie had laten weten dat zij niet met het verhoor mochten aanvangen zonder hem. De afstandsverklaring is vervolgens in afwezigheid van de raadsman tot stand gekomen, terwijl klager geen afstand van het geldbedrag wilde doen en ook de consequenties van zijn handelen niet kon overzien. Van het geldbedrag is geen afstand gedaan. Dit bedrag moet terug naar klager.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het beklag. Daartoe is gesteld dat de klager wel rechtsgeldig afstand heeft gedaan van het geldbedrag.
Ontvankelijkheid
Maatstaf bij de beoordeling in raadkamer is of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van hetgeen bij klager in beslag is genomen.
Daarvoor zal allereerst de vraag moeten worden beantwoord of sprake is van beslag op het geldbedrag. Voor de beantwoording van die vraag is relevant of hiervan rechtsgeldig afstand is gedaan door klager. Om daarvan te kunnen spreken moet klager bij zijn volle verstand en vrijwillig afstand hebben gedaan.
In het proces-verbaal met nummer PL1700-2017105456-14 van 4 april 2017 dat is opgemaakt door de verhorend verbalisant over het verhoor van klager en de wijze van de totstandkoming van de afstandsverklaring is te lezen:
"Tegen het einde van het verhoor heb ik aan [klager] medegedeeld dat er een gripzakje met wit poeder, 4 ponypacks met wit poeder en 7560 euro in beslag was genomen. Ik vroeg aan verdachte of hij afstand deed van al deze goederen. Verdachte [klager] verklaarde dat hij liever van het geld geen afstand wilde doen, maar dat het wel zou moeten en dat hij ook van de drugs afstand deed".
"Ik stelde de afstandsverklaring samen en printte deze uit. Hierna liet ik het aan de verdachte lezen en deelde hem mede dat het een afstandsverklaring betrof van de drugs en het geld. Ik zag dat de verdachte enige tijd naar de afstandsverklaring keek en uiteindelijk aan mij vroeg waar hij een handtekening kon zetten".
"In het contact met de verdachte heb ik, verbalisant geen moment het gevoel en de indruk gehad dat ik te maken had met een zogenaamde kwetsbare verdachte. Daar was ook geen aanleiding voor".
Het proces-verbaal met nummer PL1700-2017105456-8 van verhoor van klager als verdachte van 4 april 2017 houdt onder meer in:
"Er is 1 gripzakje met wit poeder met opschrift manitol, 4 ponypacs met daarin wit poeder en 7650 euro in beslag genomen.
- Het zal wel moeten denk ik. Van het geld doe ik liever geen afstand, maar het zal wel moeten denk ik en van de drugs doe ik ook afstand".
Uit het eerst aangehaalde verbaal leidt de rechtbank af dat voor de verbalisant er geen enkele aanleiding was om te veronderstellen dat het hier een kwetsbare verdachte betrof. Het verklaren over een drugs- en gokverslaving door klager hadden de verbalisant hiertoe ook geen aanleiding behoeven te geven. Het hebben van dergelijke verslavingen betekent immers nog niet dat daarmee een gebrek in de wilsbepaling is gegeven. Ook het zelf mutileren, voorzover de littekens hiervan al voor de verbalisant zichtbaar moeten zijn geweest, hoeft niet die betekenis te hebben.
De rechtbank leidt uit de beide aangehaalde verbalen af dat voor klager duidelijk was waarvan hij afstand deed. De verbalisant zegt niet alleen in het na het verhoor door hem opgestelde verbaal dat hij de klager heeft voorgehouden dat het niet alleen om de drugs, maar ook om het geld ging, dit blijkt ook uit het verhoor zelf. Dat klager heeft aangegeven dat hij liever geen afstand wilde doen van het geld, maar dat het wel zou moeten, is geen aanwijzing dat klager onder druk afstand heeft gedaan. De rechtbank leest deze verklaring eerder zo dat klager het geld liever niet kwijt wilde, maar hij gezien de verdenking niet anders kon.
De rechtbank neemt verder in overweging dat de klager in raadkamer heeft verklaard dat hij voor afstand van het geld heeft getekend omdat hij graag naar huis wilde. Hij dacht dat zijn advocaat er dan later wel werk van kon maken om het geld voor hem weer terug te krijgen. De rechtbank leidt ook hieruit af dat voor de klager voldoende duidelijk was dat hij afstand van het geld deed op het moment dat hij de afstandsverklaring tekende en dat hij zijn wil ten aanzien hiervan ook, en in vrijheid, heeft kunnen bepalen.
Dit alles maakt dat de rechtbank er van uitgaat dat de afstandsverklaring rechtsgeldig tot stand is gekomen.
Nu de klager schriftelijk afstand heeft gedaan van het inbeslaggenomen geldbedrag, is van beslag op dat geldbedrag geen sprake meer. De klager zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in het beklag."