In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarin de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte is behandeld. De verdachte, geboren in 1984, heeft in een café in Heerhugowaard een ander mishandeld door deze tegen zijn hoofd te stompen, wat leidde tot bewusteloosheid. De vordering tot herroeping werd toegewezen voor negentig dagen. De raadsman van de verdachte heeft in hoger beroep een voorwaardelijk verzoek gedaan om een reclasseringswerker te laten oproepen, gebaseerd op artikel 15i, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat het niet noodzakelijk werd geacht om een reclasseringswerker te horen, gezien de eerdere informatie die al beschikbaar was. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de opvatting van de raadsman geen steun vindt in het recht, en heeft het beroep verworpen.
Daarnaast klaagt de verdachte dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat deze termijn inderdaad is overschreden, maar heeft besloten dat er geen rechtsgevolg aan verbonden hoeft te worden, gezien de opgelegde gevangenisstraf van twee weken en de mate van overschrijding. De overige middelen van de verdachte konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad heeft het beroep verworpen.