ECLI:NL:HR:2019:147

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 februari 2019
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
18/04083
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorlopige machtiging en second opinion in geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 februari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een voorlopige machtiging op basis van de Wet Bopz. De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie om een voorlopige machtiging voor betrokkene, die op dat moment in een penitentiaire inrichting verbleef. De rechtbank Overijssel had op 26 juni 2018 een voorlopige machtiging verleend voor de duur van twee maanden, maar had ook het verzoek van de advocaat van betrokkene ingewilligd om een second opinion van een psychiater. De Hoge Raad oordeelde dat deze combinatie in strijd was met de Wet Bopz, omdat er twijfel bestond over de geestelijke toestand van betrokkene. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling.

De Hoge Raad benadrukte dat volgens artikel 2 van de Wet Bopz een voorlopige machtiging alleen kan worden verleend als er geen twijfel bestaat over de geestelijke toestand van de betrokkene en het gevaar dat hij of zij kan veroorzaken. In dit geval was er twijfel over de diagnose en de noodzaak van de machtiging, wat leidde tot de conclusie dat de rechtbank de machtiging niet had mogen verlenen. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de Wet Bopz en de rechten van betrokkene in dergelijke procedures.

Uitspraak

1 februari 2019
Eerste Kamer
18/04083
LZ/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene] ,
verblijvende te [plaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
de OFFICIER VAN JUSTITIE BIJ HET ARRONDISSEMENTSPARKET OOST-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/08/219173/FA RK 18-1450 van de rechtbank Overijssel van 26 juni 2018.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht een voorlopige machtiging te verlenen ten aanzien van betrokkene.
(ii) Betrokkene verbleef toen in een penitentiaire inrichting.
(iii) Bij het verzoekschrift was een geneeskundige verklaring gevoegd, opgemaakt en ondertekend door een niet bij de behandeling betrokken psychiater. In deze verklaring is als diagnose vermeld: “Schizofrenie, paranoïde type”.
(iv) Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek door de rechtbank heeft de advocaat van betrokkene primair verzocht om afwijzing van het verzoek en subsidiair om een second opinion van een andere psychiater.
3.2
De rechtbank heeft, kort gezegd, de verzochte machtiging verleend voor de duur van twee maanden en heeft de advocaat van betrokkene tot uiterlijk 4 juli 2018 in de gelegenheid gesteld een psychiater te vinden voor het uitbrengen van een second opinion. De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen:
“De rechtbank is van oordeel dat betrokkene recht heeft op een second opinion. De detentie van betrokkene loopt af op 4 juli 2018. Tegen die achtergrond kiest de rechtbank ervoor een deel van het verzoek ter grootte van twee maanden toe te wijzen, zodat in die periode de second opinion kan worden uitgevoerd en aan het eind van deze periode de zaak weer ter zitting kan worden behandeld teneinde op basis van de dan aanwezige informatie te beslissen over het resterende deel van het verzoek ter grootte van vier maanden.
(…)
De onderbouwing van de conclusie in de geneeskundige verklaring dat er sprake is van een stoornis van de geestvermogens (…) is aan de magere kant. (…)
De rechtbank acht de geneeskundige verklaring in het kader van de beslissing het verzoek voor een periode van twee maanden toe te wijzen (…), voldoende aangevuld door hetgeen naar voren is gebracht door de ter zitting aanwezige psychiater en de beide andere aanwezigen van de zijde van [het penitentiair psychiatrisch centrum]. (…)
(…)
Al met al is met het oog op de beslissing om de machtiging te verlenen voor de eerste periode van twee maanden voldoende gebleken dat betrokkene is gestoord in zijn geestvermogens zoals genoemd in de Wet Bopz.
(…)
Vooralsnog staat eveneens voldoende vast dat deze stoornis betrokkene gevaar doet veroorzaken voor zichzelf en voor anderen.
(…)
(…) De second opinion moet wat de rechtbank betreft antwoord geven op de vraag of betrokkene lijdt aan een stoornis van de geestvermogens als gevolg waarvan hij gevaar doet veroorzaken dat niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. (…)”
3.3.1
Het middel klaagt, samengevat, dat de rechtbank enerzijds een voorlopige machtiging heeft verleend voor de duur van twee maanden op grond van de vaststelling dat bij betrokkene sprake is van een geestesstoornis die hem gevaar doet veroorzaken, maar anderzijds het door de advocaat gedane verzoek om een second opinion van een psychiater heeft ingewilligd. Volgens het middel is deze combinatie in strijd met de Wet Bopz.
3.3.2
Ingevolge art. 2 Wet Bopz kan een voorlopige machtiging worden verleend indien de betrokkene gestoord is in zijn geestvermogens, deze stoornis de betrokkene gevaar doet veroorzaken, en het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend.
Indien bij de rechter twijfel bestaat over het antwoord op de vraag of aan de vereisten van art. 2 Wet Bopz is voldaan, dient hij ofwel het verzoek van de officier van justitie af te wijzen ofwel nader onderzoek te laten verrichten alvorens de verzochte machtiging te verlenen.
3.3.3
In het onderhavige geval heeft de rechtbank overwogen dat de second opinion antwoord moet geven “op de vraag of betrokkene lijdt aan een stoornis van de geestvermogens als gevolg waarvan hij gevaar doet veroorzaken dat niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend”. (Zie het hiervoor in 3.2 opgenomen citaat, laatste alinea.)
Hieruit volgt dat bij de rechtbank twijfel bestond over het antwoord op de vraag of aan de vereisten van art. 2 Wet Bopz is voldaan. Onder die omstandigheden had zij de verzochte machtiging niet mogen verlenen, ook niet voor twee maanden. Het middel is dus gegrond.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel van 26 juni 2018;
wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
1 februari 2019.