Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
1 oktober 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1981, had op 14 november 2017 een veroordeling gekregen voor het rijden terwijl hij wist dat de geldigheid van zijn rijbewijs was geschorst. De verdachte had in een verklaring aan de politie op 14 april 2016 aangegeven dat hem was verteld dat zijn rijbewijs met ingang van 30 november 2015 was geschorst. In hoger beroep verklaarde hij te denken dat zijn rijbewijs op 4 juli 2016 weer geldig was, wat hij baseerde op het lange tijdsverloop en een recente rechtszaak.
De Hoge Raad oordeelde dat het middel van cassatie, voorgesteld door de advocaat van de verdachte S.F.W. van 't Hullenaar, niet kon leiden tot cassatie. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad stelde vast dat het middel geen nadere motivering behoefde, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk werd het beroep verworpen, en dit arrest werd uitgesproken door vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.