In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij de vrouw, eiseres tot cassatie, een vordering had ingesteld tegen de man, verweerder in cassatie, met betrekking tot de aanspraak op 'Kindergeld' dat aan de man in Duitsland was uitgekeerd na de beëindiging van hun gezamenlijke huishouding. De vrouw had haar vordering bij verstek toegewezen gekregen, maar de man had verzet ingesteld tegen deze beslissing. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling verwezen naar eerdere arresten van het gerechtshof 's-Hertogenbosch en zijn eigen arrest in het incident van 18 januari 2019. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel waren aangevoerd, niet konden leiden tot cassatie. Dit was volgens de Hoge Raad niet nodig, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.