In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 september 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was niet verschenen tijdens de behandeling van zijn hoger beroep, wat leidde tot verstekverlening door het Hof. De verdediging voerde aan dat de verstekverlening onterecht was, omdat de raadsman op de dag van de zitting in het gerechtsgebouw aanwezig was en zich bij de bode had gemeld. De Hoge Raad oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de raadsman niet in de zittingszaal was verschenen, het Hof niet verplichtte tot onderzoek naar diens afwezigheid. De Hoge Raad verwees naar eerdere jurisprudentie die deze opvatting ondersteunt. De verdediging had niet aangetoond dat het niet verschijnen van de raadsman een omstandigheid was die niet voor rekening van de verdachte kwam. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de beslissing van het Hof.