Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
24 september 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte in hoger beroep verstek is verleend. De verdachte had bij de politie een logeeradres opgegeven, maar tijdens zijn eerste verhoor verklaarde hij dat hij in een pension van zijn neef verbleef, met een alternatieve verblijfplaats bij die neef thuis. De vraag die aan de Hoge Raad werd voorgelegd, was of het adres van de neef, waar de verdachte tijdelijk verbleef, als een geldig adres kon worden aangemerkt voor de oproeping in het kader van de strafprocedure. De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof terecht had geoordeeld dat het adres van de neef niet als een opgave van een adres in de zin van artikel 588a, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering kon worden aangemerkt. Dit oordeel getuigde niet van een onjuiste rechtsopvatting en was niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij de Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest. De uitspraak benadrukt het belang van correcte adresopgave in het strafproces en de gevolgen van het niet tijdig ontvangen van oproepingen voor de verdachte.