ECLI:NL:HR:2019:1410

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
19 september 2019
Zaaknummer
17/04400
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen dagvaarding in verband met valselijk opmaken en gebruik maken van documenten betreffende arbeids- en rusttijden van buitenlandse werknemers

In deze zaak gaat het om een bezwaarschrift tegen een dagvaarding wegens de verdenking van valselijk opmaken en gebruik maken van een brief met betrekking tot de arbeids- en rusttijden van buitenlandse werknemers, zoals bedoeld in artikel 225.1 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad behandelt de vraag of de behandeling van het bezwaarschrift en de uitspraak daarop in het openbaar hebben plaatsgevonden, in strijd met de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad concludeert dat de behandeling van het bezwaarschrift door de raadkamer niet in het openbaar plaatsvond, maar dat de beschikking wel in het openbaar is uitgesproken. Dit is in overeenstemming met de wetsgeschiedenis die stelt dat de openbaarheid van de raadkamerprocedure niet van toepassing is op beschikkingen. De Hoge Raad oordeelt dat de verdachte geen belang heeft bij de vernietiging van de bestreden beschikking, omdat de uitspraak meebrengt dat de strafzaak in het openbaar kan worden voortgezet. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep, waarbij de rechtseenheid en rechtsontwikkeling worden benadrukt.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer17/04400
Datum1 oktober 2019
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 21 augustus 2017, nummer AVNR 000643-17, op een bezwaarschrift als bedoeld in art. 262 Sv, ingediend
door
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben Th.J. Kelder en L.E.G. van der Hut, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1
Het middel klaagt dat de behandeling van het bezwaarschrift tegen de dagvaarding en de uitspraak op dit bezwaar ten onrechte in het openbaar hebben plaatsgevonden.
2.2.1
Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- art. 22, eerste lid, Sv:
“De behandeling door de raadkamer vindt, tenzij anders is voorgeschreven, niet in het openbaar plaats.”
- art. 24, eerste lid, Sv:
"De beschikking van de raadkamer is met redenen omkleed.
Indien openbare behandeling door de raadkamer is voorgeschreven, wordt zij in het openbaar uitgesproken.”
- art. 262, eerste lid, Sv:
"Tegen de dagvaarding kan de verdachte binnen acht dagen na de betekening een bezwaarschrift indienen bij de rechtbank.”
2.2.2
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 8 november 1993 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Wegenverkeerswet en de Wet op de economische delicten in verband met herziening van de raadkamerprocedure, Stb 1993, 591, houdt onder meer in:
“Het uitgangspunt in het voorliggende voorstel van wet is dat de hiervoor vermelde procesregels op elke behandeling door de raadkamer van toepassing zijn. Openbaarheid van behandeling en uitspraak is slechts vereist bij procedures ten aanzien waarvan dit uitdrukkelijk is voorgeschreven.
(...)
Spiegelbeeldig aan de beklagprocedures zijn de bezwaarschriftprocedures. Aan de verdachte is de bevoegdheid toegekend om tegen beslissingen tot zijn (verdere) vervolging bezwaar te maken en deze beslissing ter toetsing aan de rechter voor te leggen (artikelen 250, 250a en 262). Het tegengaan van een lichtvaardige vervolging is hiervan de ratio. In een behandeling ter openbare zitting kan «immers voor een verdachte reeds een groot materieel en moreel nadeel zijn gelegen. Dus moet hem de gelegenheid blijven zijne terechtstelling te voorkomen door een rechterlijke beslissing in te roepen», aldus de inleiding van de memorie van toelichting van het Wetboek van Strafvordering. Het gevolg van deze rechterlijke toetsing kan zijn dat de verdachte geheel of gedeeltelijk buiten vervolging wordt gesteld. Deze beslissing brengt - tenzij zich nieuwe bezwaren voordoen in de zin van artikel 255, eerste lid, en behoudens hoger beroep - het einde van de vervolging mee, zonder dat hiermee evenwel een definitief oordeel is gegeven omtrent de gegrondheid van de vervolging. Bij herhaling is in de jurisprudentie het summiere karakter van deze toetsing in vergelijking met het onderzoek ter terechtzitting benadrukt. Nu hieruit volgt dat artikel 6 EVRM, althans de daarin vervatte hoofdregel van openbaarheid van behandeling, niet van toepassing behoeft te worden geacht op deze procedure en voor de verdachte in het algemeen een redelijk belang zal zijn gelegen in een niet openbare behandeling wordt de huidige beslotenheid gehandhaafd.”
(Kamerstukken II 1991/92, 22584, nr. 3, p. 10-12)
2.2.3
In art. 121 Grondwet is bepaald dat de uitspraak in het openbaar geschiedt. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling komt echter naar voren dat deze bepaling niet van toepassing is op beschikkingen (Kamerstukken II 1979/80, 16 162, nr. 3, p. 22).
2.3
Art. 22, eerste lid, Sv in verbinding met art. 262 Sv schrijft voor dat de behandeling van het bezwaarschrift tegen de dagvaarding door de raadkamer niet in het openbaar plaatsvindt. Mede gelet op art. 24, eerste lid, Sv, dat bepaalt dat de beschikking in het openbaar wordt uitgesproken indien openbare behandeling door de raadkamer is voorgeschreven, geldt als uitgangspunt dat de beschikking op een bezwaarschrift waarvan niet-openbare behandeling door de raadkamer is voorgeschreven, niet in het openbaar wordt uitgesproken. Uit de hiervoor onder 2.2.2 weergegeven wetsgeschiedenis volgt dat ook daarin tot uitgangspunt is genomen dat de vraag naar de openbaarheid van een raadkamerprocedure voor zowel de behandeling van het bezwaarschrift als het uitspreken van de beschikking daarop gelijk wordt beantwoord.
2.4
Het proces-verbaal van de behandeling van het bezwaarschrift door de raadkamer in hoger beroep houdt niet in dat de behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden. Verder vermeldt de beschikking dat deze is “uitgesproken ter openbare zitting van 21 augustus 2017”. Mede gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat ook de behandeling van het bezwaarschrift in het openbaar heeft plaatsgevonden.
2.5
Uit dit een en ander volgt dat het middel terecht klaagt over de openbaarheid van zowel de behandeling van het bezwaarschrift als het uitspreken van de beschikking daarop. Dat behoeft evenwel in een procedure als de onderhavige, die betrekking heeft op een bezwaarschrift tegen de dagvaarding en waarvan de uitkomst is dat dit bezwaar ongegrond is, niet tot cassatie te leiden. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat die uitspraak meebrengt dat de met de dagvaarding ingeleide strafzaak in het openbaar kan worden voorgezet, alsmede dat noch uit het proces-verbaal van de behandeling van het bezwaarschrift in hoger beroep - dat niet inhoudt dat de aldaar aanwezige raadsvrouwe bezwaar heeft gemaakt tegen de openbaarheid van de behandeling - noch uit de namens de verdachte in cassatie ingediende schriftuur is gebleken in welk concreet, door een nieuwe behandeling in hoger beroep te herstellen of te bevorderen belang de verdachte als gevolg van de niet-naleving van deze voorschriften is getroffen. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat de verdachte geen belang heeft bij de vernietiging van de bestreden beschikking en een nieuwe, niet-openbare behandeling van en beslissing op het bezwaarschrift door de raadkamer.
2.6
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
2.7
De Hoge Raad ziet in hetgeen hiervoor onder 2.3 is overwogen geen aanleiding om een beschikking, houdende de verwerping van een cassatieberoep tegen de ongegrondverklaring van een bezwaarschrift tegen de dagvaarding als bedoeld in art. 262 Sv, niet in het openbaar uit te spreken. De rechtseenheid en rechtsontwikkeling zijn bij die openbaarheid gebaat. Ook de hiervoor weergegeven ratio van de in art. 262 Sv bedoelde bezwaarschriftprocedure – waarmee onder meer is beoogd de verdachte te behoeden voor “het moreel en materieel nadeel” dat gelegen kan zijn in een te lichtvaardige vervolging in de openbaarheid – staat aan de openbaarheid van deze uitspraak van de Hoge Raad niet in de weg.

3.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink, A.L.J. van Strien, M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 oktober 2019.