Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Beoordeling van het eerste middel
4.Beslissing
1 oktober 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een bezwaarschrift tegen een dagvaarding wegens de verdenking van valselijk opmaken en gebruik maken van een brief met betrekking tot de arbeids- en rusttijden van buitenlandse werknemers, zoals bedoeld in artikel 225.1 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad behandelt de vraag of de behandeling van het bezwaarschrift en de uitspraak daarop in het openbaar hebben plaatsgevonden, in strijd met de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad concludeert dat de behandeling van het bezwaarschrift door de raadkamer niet in het openbaar plaatsvond, maar dat de beschikking wel in het openbaar is uitgesproken. Dit is in overeenstemming met de wetsgeschiedenis die stelt dat de openbaarheid van de raadkamerprocedure niet van toepassing is op beschikkingen. De Hoge Raad oordeelt dat de verdachte geen belang heeft bij de vernietiging van de bestreden beschikking, omdat de uitspraak meebrengt dat de strafzaak in het openbaar kan worden voortgezet. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep, waarbij de rechtseenheid en rechtsontwikkeling worden benadrukt.