ECLI:NL:HR:2019:139

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 februari 2019
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
18/04716
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorlopige machtiging in het kader van de Wet Bopz en de geldigheidsduur van inbewaringstelling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 februari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een voorlopige machtiging op basis van de Wet Bopz. De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie tot voortzetting van de inbewaringstelling van betrokkene, waarbij de vraag centraal staat of de rechtbank de intussen verstreken tijd moet in mindering brengen op de geldigheidsduur van de voorlopige machtiging. De rechtbank Limburg had eerder op 30 augustus 2018 een beschikking gegeven in deze zaak, waartegen betrokkene cassatie heeft ingesteld. De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend, en de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was om het cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in het cassatiemiddel niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep dan ook verworpen.

Uitspraak

1 februari 2019
Eerste Kamer
18/04716
TT/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE BIJ HET ARRONDISSEMENTSPARKET LIMBURG,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/03/253757 BZ RK 18/1392 van de rechtbank Limburg van 30 augustus 2018.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
1 februari 2019.