In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, die op 7 juni 2018 was gewezen. De uitspraak betrof het hoger beroep van zowel de belanghebbende als de Inspecteur tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Noord-Holland, die betrekking hadden op de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de vennootschapsbelasting voor de jaren 2008 en 2009. Daarnaast ging het om een herziene beschikking voor het jaar 2007, zoals bedoeld in artikel 42 van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001.
De Hoge Raad heeft de middelen die door de belanghebbende zijn voorgesteld, beoordeeld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarop de belanghebbende een conclusie van repliek heeft gegeven. De Hoge Raad oordeelde dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie konden leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd gesteld dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
In de beslissing heeft de Hoge Raad ook aangegeven dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2019, door de raadsheer P.M.F. van Loon als voorzitter, samen met de raadsheren L.F. van Kalmthout en E.F. Faase, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.