ECLI:NL:HR:2019:1368
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake belastingaanslagen en boetebeschikkingen
In deze zaak heeft belanghebbende, een individu uit [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 30 november 2018. Deze uitspraak betrof meerdere belastingaanslagen en boetebeschikkingen die aan belanghebbende waren opgelegd voor de jaren 2011 tot en met 2013. De betrokken aanslagen betroffen de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. De zaak is behandeld onder de nummers BK-18/00318 tot en met BK-18/00320 en BK-18/00324 tot en met BK-18/00326, en de eerdere uitspraken van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 15/9009, SGR 16/7722 en SGR 16/7723) zijn ook in het hoger beroep meegenomen.
Belanghebbende heeft in cassatie een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
In de beslissing heeft de Hoge Raad ook de proceskosten besproken en geconcludeerd dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 20 september 2019 door vice-president G. de Groot, samen met raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.